Om hen heen talloze andere benen, honderden hakken in een rij richting het gat in de grond. Het web heeft het niet gehouden: met een dreun drong de wereld zich er in. De handen nu als teken van het laatste zeker weten: wij zijn nog bij elkaar. In de dichte massa van voeten, benen, buiken en hoofden met een betraand gezicht, volgen zij samen de kist.
Handen raken handen, raken haren, raken hoofden aan. Ieder mens raakt iemand, iedere aanwezigheid raakt iets. Verbonden zijn wij, voor even zijn wij allemaal één.
Vóór in de menigte een andere entiteit, van drie nog, maar even krampachtig in elkaar. Drie hoofden, drie paar handen, drie lengtes lang. Op de gezichten eenzelfde blik, hetzelfde weten, zij het iets minder zeker. Wij zijn nog bij elkaar. Is het waar? Wie hen volgt vraagt het zich af, hoe het is, vooraan in de rij zoals zij, hoe met één minder verder te leven.
De zon schijnt, de vogels fluiten. Ergens op de wereld is iets veranderd. Wie nog compleet is grijpt zich nog steviger beet.