23 september 2006

Hou me vast

Ze houden zich met hun handen bijeen. Een hand op een rug, lang en licht gebogen. Een hand op een hoofd op heuphoogte. De hand die ‘s morgens onder de keukentafel nog pesterig in het been van het jongste broertje kneep, klampt zich nu vast aan de vingers van de vader. De hand die later warme tranen van hete wangen weg zal strijken, grijpt nu nog om de gekromde schouder van de man. Vier mensen. Acht handen verbinden zich, als een web dat zich sluit voor het buiten. Vier hoofden op vier hoogtes. Vier vertrokken gezichten, vier harten vol verdriet. De kortste benen volgen naast de langste, twee stappen passen in één.
Om hen heen talloze andere benen, honderden hakken in een rij richting het gat in de grond. Het web heeft het niet gehouden: met een dreun drong de wereld zich er in. De handen nu als teken van het laatste zeker weten: wij zijn nog bij elkaar. In de dichte massa van voeten, benen, buiken en hoofden met een betraand gezicht, volgen zij samen de kist.

Handen raken handen, raken haren, raken hoofden aan. Ieder mens raakt iemand, iedere aanwezigheid raakt iets. Verbonden zijn wij, voor even zijn wij allemaal één.

Vóór in de menigte een andere entiteit, van drie nog, maar even krampachtig in elkaar. Drie hoofden, drie paar handen, drie lengtes lang. Op de gezichten eenzelfde blik, hetzelfde weten, zij het iets minder zeker. Wij zijn nog bij elkaar. Is het waar? Wie hen volgt vraagt het zich af, hoe het is, vooraan in de rij zoals zij, hoe met één minder verder te leven.
De zon schijnt, de vogels fluiten. Ergens op de wereld is iets veranderd. Wie nog compleet is grijpt zich nog steviger beet.

18 september 2006

Tussen de spaken

We glimlachten allebei nadat hij zijn laatste zin had uitgesproken. ‘Iedere keer steek ik een stok tussen mijn eigen spaken.’ Het is waar. Hij doet het, ik doe het. We weten het van elkaar. Waarom? We zijn bang. We weten niet eens precies waarvoor.
‘Het moet afgelopen zijn’, zei hij. Ik knikte. We willen het niet meer, onszelf boycotten, strijden tegen spoken die niet eens bestaan. We dronken nog een wijntje, nog eens glimlachten we naar elkaar. ‘Zullen we maar gaan?’

Ik houd van fietsen. Het liefst fiets ik hard door de stad. Een paar weken geleden knapte de kabel van mijn achterrem. Ik ben niet bang, dus fietste ik verder, zonder snelheid te minderen. Ik maakte zelfs extra vaart. Het is een teken. Remmen los en gaan.

Drie dagen geleden klonk achter mij een harde knal. Rondom mij keken mensen paniekerig om zich heen, maar ik was niet verbaasd. Ik had het haast verwacht. Het geeft niet. Incasseren en doorgaan. Ik laat mij niet tegenhouden door een simpele geklapte achterband.
Troostend gaf iemand mij een vorkuitzetter cadeau en ik verving de binnen- én de buitenband. Niet zeuren. Niet hangen. Opstappen en fietsen. Dat doen wat nodig is en gaan.

Op weg naar het station gisteren kwam er ineens een auto van opzij. Hij remde hard, ik remde hard, pang. Vlak voor de bumper stond ik stil, met trillende handen en een nog nazwiepende kabel voor mijn neus. Zonder remmen ging ik verder. Langzaam, voorzichtig, maar gaan. De trein had vertraging.

Ik ben naar huis gelopen. Ik heb op de bank gezeten.
‘Het moet afgelopen zijn’.

Vandaag kocht ik een nieuwe fiets. Een degelijke, met remmen. Ik heb ook om een stok gevraagd.

02 september 2006

Grijs

‘Vroeger was ik veel wilder. Soms liep ik weken met een roze hoofd. Zou ik nou nooit meer doen. Als je wat ouder wordt gaan dat soort dingen over.’ Ik glimlach in de spiegel, maar hij ziet het niet. Hij kijkt opzij, naar het meisje dat naast mij een verfbeurt van zijn collega krijgt. Als hij weer aan het knippen is vraag ik:
‘Hoe oud bén je eigenlijk?’
‘Tweeëntwintig’ antwoord hij. Ik schiet per ongeluk in de lach.

‘Wacht eens’, zegt hij tegelijkertijd, ‘zit eens stil’. Hij tuurt naar mijn hoofd, ingespannen.
‘Ja, daar, ik dacht al dat ik er een zag. Zal ik hem eruit trekken?’ Ik span mijn ogen om via de spiegel te zien wat hij bedoelt. De haar die hij als een snaar omhoog gestoken houdt is grijs. Ik haal mijn schouders op, maar hij heeft de haar al uit mijn hoofd getrokken.

01 september 2006

Wat er van exen overblijft

  • 2 jassen (te groot om te dragen)
  • een glimlach
  • aftershave
  • een schimmelinfectie
  • boosheid
  • stopwoordjes en –zinnetjes (hup, zo gaan de dingen, dus)
  • liedjes die je nooit meer kunt horen
  • een tekst
  • 2 gebroken glazen
  • een gat in de avond
  • een lage telefoonrekening
  • foto’s die je voorlopig niet wilt bekijken
  • een stoel
  • verlangen
  • een verzameling lege flessen