22 oktober 2008

zo jong nog

Ze wiebelt met haar voet. Misschien is ze ongeduldig, of wacht ze op iets; een einde of een begin. Ze is al wat ouder. Ze doet me denken aan een tante; gekapt, opgemaakt, geparfurmeerd. De kleren netjes, ouwelijk, maar modieus. Met haar man, die een pijp rookt en niet met zijn voet wiebelt, geniet ze op een bankje van de laatste stralen van de zon. Ze kijken naar de mensen die passeren, net als ik.
Voor ons springt een kind over een betonnen plantenbak, van de ene naar de andere kant. Net als zijn vader hem waarschuwt, glijdt hij uit. Hij lacht. Bij het opstaan blijft zijn voet hangen en valt hij nog een keer. Hij lacht nog harder. Zijn vader schudt zijn hoofd.

'Je ziet het al als ze nog jong zijn, he?' zegt de tante tegen haar man. Hij knikt. 'Zó jong nog en je ziet het al. Dat kan niks worden later. Je ziet het zo: dat wordt niks.' De man zwijgt. Ik kijk opzij. Zij glimlacht.

'Drinken we een borrel?' Hij staat op, zij staat op, moeizaam. Ze is al wat ouder. Langzaam gaan ze samen, op weg naar het café.

13 oktober 2008

de baas

(Vooraf: In een analyse van mijn karakterstructuur las ik ooit: 'Heeft moeite met hiërarchie'. Ik heb dat nooit begrepen, totdat ik me realiseerde dat alles in mijn leven er op is ingericht dat hiërarchische situaties zich niet voordoen.)


[augustus '08]
'Ik verwacht hierover minimaal een tekstje op je Blog, Inge.'
'Ehm,' antwoordde ik. 'Okay.'

De autodeur slaat dicht. We toeteren, we zwaaien en weg zijn we. Terug naar huis, terug naar het leven dat ik zelf heb vormgegeven.

Ik ben een kattenmens, geen hondenmens. De verhouding baas-hond past mij niet, zeg ik altijd. Ik houd van katten, omdat ze hun eigen zin doen. Ik hoef ze niet te zeggen wat ze moeten. Ze regelen het zelf en hebben daarbij schijt aan mij.

Toch deed het zich deze zomer voor dat ik met een hond aan de lijn door een Frans dorpje liep. Ik had nog twee mensen bij me. Of eigenlijk liep ik met hen mee. Ook zij hadden beiden een hond aan de lijn. Ik raakte hen voortdurend kwijt. Zij praatten met elkaar, terwijl hun honden hen volgden. Ik bleef achter, omdat 'mijn' hond aan een lantarenpaal moest snuffelen, toch nog even terug wilde, toch liever even stilstond bij zeer speciaal plekje op straat.

Ik werd geroepen:
'Inge, kom je?'
'Ja!' riep ik terug. 'We komen, zo, wacht nog even!'

Na wat getrek en gesmeek sloten ik en mijn hond aan. M. (de echte baas van mijn hond) keek mij streng in de ogen.
'Inge' zei ze. Ik kwispelde. 'Zo werkt het niet.' Ik boog mijn hoofd. 'Het is niet: WE komen zo. JIJ komt. JIJ wandelt. JIJ bepaalt de weg. De hond volgt. Het is duidelijk dat je nog veel moet leren. Maar het is heel eenvoudig: JIJ bent de baas. Is dat duidelijk?' Ik knikte.

'Ga je mee?', vroeg ik aan mijn hond, maar herstelde me onmiddellijk. 'Ik bedoel: ik ben de baas, hond. Kom, we gaan.' Ik trok aan de lijn. De hond volgde.
Vele lantarenpalen, spannende hoekjes en lekkere geurtjes later was het gedaan. De hond schurkte zich in een hoek van de keuken, ik zeeg neer in een stoel.

Het is nu weken later. Nog steeds herinner ik mij het afscheid, enkele dagen daarna. Met smekende blik (neem mij mee, jij begrijpt mij tenminste) keek 'mijn' hond toe hoe wij onze spullen in de auto pakten. We grapten nog wat over de baas zijn en over je heen laten lopen. Ik lachte en stapte in. De autodeur sloeg dicht. De hond blafde. M. zei: 'af'. Hij zweeg. We toeterden, we zwaaiden en weg waren we.

Het begrip hiërarchie is in een nieuw daglicht komen te staan.
Ik schrijf een stukje voor mijn Blog.
Ik ben de baas.
Ik ben de baas.
En braaf.

12 oktober 2008

vandaag anders

Ik ken mijzelf niet terug', zeg ik tegen een vriend. 'Ik ben gesloten. Of nee, dat is niet waar. Ik gedráág me zo, maar ben het niet. Het is alleen dat dingen steeds veranderen en dat ik soms graag vast zou houden aan hoe het was toen ik het even snapte.' Hij knikt.

Tegen jou zwijg ik. Of nee, dat is niet waar. Tegen jou weet ik ineens niets meer te zeggen. De dingen zijn veranderd.

'Het leven heeft grote en kleine kanten; wilde rivieren en opgedroogde stroompjes, hoge bergen en - nu ja, je snapt het wel.' Hij knikt. We drinken wijn en moeten eigenlijk ergens anders zijn. Maar het is goed zo. We praten wat en wachten tot we het weer snappen: dat wat veranderde, dat wat gelijk gebleven is.

Wanneer ik 's nachts in bed lig, de treinen voorbijgaan en ik niet slapen kan, denk ik: 'Niet tegen ons. Tegen ons kan de verandering zich niet keren. Wij houden zelfs dat wat verandert vast.' En dan is er een nieuwe dag. Wat zeker is stapelt zich op, wat we niet weten breekt.

'Hoe gaat het?' vraag je.
'Goed', zeg ik.

In stilte lopen we; tussen twee meren, over een geplaveide weg.
Hier houd ik van, zeg ik.
Jij knikt.