30 april 2010

[ - ]

Bijna tien jaar reden er treinen langs en bussen onder mijn raam. Vrachtwagens, bij voorkeur ‘s nachts, taxi’s met te hoge snelheid, de skateparade iedere zomer eens in de maand. Meerdere ongelukken heb ik zien gebeuren en als een van de weinigen genoot ik met enige regelmaat van wisselstoringen en stakingen in het OV.

Nu zit ik op mijn nieuwe balkon. In de afgesloten binnentuin, waar ik niets anders hoor dan het rinkelen van bestek van nog onbekende buren en ergens zacht muziek, kijk ik naar de ekster, die in de hoogste conifeer haar nest aan het bouwen is. Ik zucht.

Binnen wacht een nog ongerepte ruimte mij op. De muren zijn wit. De vloer is leeg. De laatste geursporen van een vorige bewoner hangen landerig in de lentelucht die door de open ramen binnenzwiert.

Geen geluiden zijn er in de ruimte. Geen treinen, geen zware motoren. Langzaam vult de leegte zich met niets.

07 april 2010

verder

Midden op straat staan ze, in het centrum van de stad. Formeel mag er gefietst worden, maar geen enkele winkelende wandelaar houdt daar rekening mee. De zon schijnt voor het eerst weer in dagen. Het is druk. De twee elkaar omhelzende vrouwen versperren mijn weg.

Ik zet mijn been op de grond. Ik ben heel geduldig. God, wat ben ik geduldig. Mijn bel is kapot. Mijn remmen zijn slecht. Ik heb haast. Net als ik iets wil zeggen zie ik dat het gezicht van een van de twee vrouwen betraand is.

‘Ik kan niet verder’ zegt ze. De ander grijpt haar nog steviger beet.
‘Maar we zijn samen’, zegt ze. ‘Ik laat je niet alleen.’

Ze zien mij niet. Ik wacht tot er weer ruimte is, stap op en fiets langzaam en voorzichtig. Verder.