31 juli 2010

sorry

Ze komt nog niet eens tot mijn borst. Alles aan haar is klein en verfijnd. Ik voel me een walrus, rommelig, net uit bed.
‘I have to clean your room, miss. I’m so sorry.’ We wisselen een tiental excuses uit. De hotelkamer is een troepje geworden. M verliet de kamer vroeg en haastig, ik verloor mij in een boek. Ze haalt het bed af, ik verzamel in de badkamer alle potjes en tubes zodat ze erbij kan. Ik ben blij dat ik de onderbroeken die, verspreid over de gehele badkamer, te drogen hingen gisteravond al heb opgeborgen. Steeds als ik iets van onze spullen opruim zegt zij ‘thank you’.

Het bed is opgemaakt met schone lakens. Ik kijk er naar en zeg:
‘Wow, you’re really good at it.’
‘Thank you’, zegt ze en ze glimlacht. ‘I do this every day.’ Ze strijkt de laatste plooi uit de ingewikkelde constructie van lakens, dekens, nog meer lakens en een compositie van minstens 9 kussens. Ze kijkt op van het bed. ‘Usually I do this thirteen times a day.’ Ze draagt een goudkleurig, fijn brilletje. Terwijl ze me even aankijkt, duwt ze het montuur iets hoger op haar neus. ‘Today they make me do nineteen.’
‘So you have a busy day’, zeg ik, bang dat ze weer terugvalt in haar excuses en gebogen houding. Ze vertelt dat ze eerst naar de negende moet, dan naar de zevende, dan de achtste en dan weer terug naar de negende. ‘And at what time will you finish?’ vraag ik. Ze kijkt op haar horloge en zucht.
‘It’ll be four’ zegt ze en verzamelt de berg lakens waaronder wij net twee nachten hebben geslapen.
Ik weet niets meer te vragen. Zij heeft haast.
‘Ill just leave you to it’, zeg ik.
‘Thank you’, zegt ze. En dan: ‘Sorry’

30 juli 2010

discomfort [2]

Ik ben alleen hier, M. is aan het werk. De stad lijkt te bestaan uit niets anders dan hoge gebouwen, brede straten waar het verkeer doorheen raast en immense parkeerplaatsen. Ik heb het chique hotel achter mij gelaten – we’re here for your service only, madam, please let us know if there is anything to comfort you. My name is Nataly and I am here for you. Have a good day now. Ik moet iets eten.

‘Downtown Calgaray’ bestaat uit niets anders dan restaurants en bars, Subways en Starbucks en chique warenhuizen. Ik loop uren rond, op zoek naar een gewoon broodje en misschien een beetje kaas. Uiteindelijk vind ik één winkeltje waar ze etenswaren verkopen. Op het raam staat: everything from abroad. Ik koop een pakje roggebrood – pumpernickel –, processed cheese spread en een Golden Delicious voor 10 dollar. Ik kan niet langer wachten.

Ik volg de – we especially advise you the wonderfull walk up to Princes’s Island Park – en zoek langs de Bow river naar een bankje voor mijn ontbijt. Tussen de vele hardlopers en scaters probeer ik een sneetje roggebrood los te wrikken. Achter mij scheuren de auto’s van oost naar west. Als mijn verkruimelde roggebrood op is, zitten er 14 muggenbeten op mijn voeten.

27 juli 2010

discomfort

Ik ben duidelijk niet gewend aan veel lopen. Uitgeput sleur ik mijzelf door de streets en avenues van Manhattan. Nog een blok, daar is de metro. Met iedere tree omlaag stijgt de temperatuur. Uit de vele roosters wordt warme lucht geblazen. Op het laagst gelegen perron van de F-train richting Coney Island is het minstens 40 graden. Treinen denderen langs, de alarmopening snerpt dwars door het vele piepen van de entrance-poortjes heen. Een grote zwarte man in baseballkleding luistert naar harde rap.
Als ik eindelijk in de juiste metro sta, tussen mensen in alle denkbare vormen en maten, kleuren en outfits, sla ik de sjaal, die mij moet beschermen tegen de brandende zon op straat, een paar keer extra om mijn hals. De airco staat hier hoog. Het verschil met het perron is onoverbrugbaar voor mijn oververhitte huid.

Terug in het appartement zet ik de ramen tegen elkaar open. Op deze hoogte waait het altijd. Vlak naast beide ramen hangt de airco van de buren. De wind waait de opgewarmde restlucht door het venster naar binnen.
Ik plof op bank. Ik staar naar de hoge gebouwen van downtown Manhattan en luister naar het onophoudelijke gezoem dat de stad produceert. Zoemende airco’s, aangevuld met het verkeersrumoer en de vele sirenes.

Als het later wordt zakt de zon. Op het kruispunt, 19 etages onder mij, regelt een verkeersagent de gele taxi’s. Zijn fluitje klinkt door het stadsgeraas heen tot in het appartement. Aan de muur tegenover mij hangt een enorm schilderij over orkaan Katrina, vol lijken, water en vuur.
Mijn spieren tintelen. Mijn hart bonkt.