22 december 2012

kerstbel (2)


Opnieuw trap ik erin. Dit keer mét kind. Het is de zaterdag voor kerst, de dag om de stad te mijden. Ik moet even iets kopen, iets treurigs deze keer, dus mijn hoofd is niet bij mensen en hun kerstinkopen.
Onderweg begint het te regenen. F. kan het niet schelen. Ze zingt vrolijk verder, tussen mijn armen op de fiets en zwaait naar de mensen. Ik houd mij in. Waarom zou ik schelden als zij voorop de fiets zit en zingt? In de opening van de Bijenkorf staat een Kerstman. 'Hohoho' zegt hij en buigt naar me. Ik houd me in. Waarom zou ik zijn gelijmde baard met geweld van zijn kin aftrekken als zij naar hem lacht? Onderweg naar de lift kijk ik bij de handschoenen. Mijn oude ben ik kwijtgeraakt in verwarrende dagen. Maar dom, dit is de Bijenkorf. Geen paar is goedkoper dan 70 euro. Ik houd mij in. Waarom zou ik ermee gooien als zij liefdevol alle handschoenen voor zich in hun juiste vakje legt? 

Voor de lift staat een rij met kinderwagens. Ik wacht een paar minuten. Er gebeurt niets. De voorste vrouw drukt nog eens op het knopje van de lift en praat verder met haar man, die ongeïnteresseerd voor zich uit kijkt en knikt. Ik haat mensen. Ik haat winkels. Ik haat zaterdagen. Ik haat kerst. 
Ik kijk naar F. Ze kijkt me aan en lacht. 

Over de markt tussen massa's benen zakken we af naar de V&D. Ik kan niet vinden wat ik zoek. Ongeduldig ben ik. Ik moet het hebben en dan weg. F. roept iets vanuit de wagen. Ik kniel voor haar. Ze wijst naar de grond. Wil je lopen? vraag ik. Ze knikt. 
Dwars door het gangpad gaat ze, haar jas hangt half op haar armen, omdat ze hem uit wil trekken, maar dat nog niet kan. Ze kijkt achterom of ik wel volg en gaat er vandoor. 'Kijk mama', roept ze haast. 'Het is hier gewéldig!' Ze wijst naar een beer die op de grond zit en vervolgt haar weg. Ik rij de wagen achter haar aan, tussen de mensen door die naar haar kijken en om haar lachen. 

Zullen we naar huis? vraag ik. Ik heb nog altijd niet gevonden wat ik zocht en F. is moe. Toch schudt ze haar hoofd en slaat weer een hoek om, verwonderd over de vele gangetjes en hoekjes die er te vinden zijn. De wereld is een grote ontdekking. Ook de V&D op de zaterdag voor kerst. 

Op de terugweg op de fiets valt ze in slaap. Haar hoofd hangt op mijn arm, haast te zwaar om te dragen. Zachtjes kreunt ze als ik de bocht omga. We hebben niet gekocht wat we wilden. Toch haat ik niks meer. Ik fiets door, tegen de wind. 

18 oktober 2012

keuze


'Waar zal ik eens heen gaan', mompel ik, turend naar de liftknopjes. De man achter mij gniffelt. Via de spiegel kijk ik naar hem.
'Nu heb je nog een keuze' zegt hij.
Ik glimlach. 'Nu nog wel.' Ik druk op het knopje voor de onderste etage.
'Weet je dat wel zeker?' vraagt hij. 'Dat is naar de kelder. De winkels zijn op 1.'
Ik knik. Ik weet het zeker. 
Hij kijkt me nog even aan en verlaat dan de lift, op de eerste etage. 
'Succes!' roept hij, vlak voor de deuren sluiten.

02 september 2012

nu


Wat is een goede docent? Iemand tegen wie je op kunt kijken? Iemand die inspireert? Iemand die in jou de mogelijkheden ziet? Ik zucht. Het seizoen is begonnen. In mijn agenda staan dingen waarvan ikzelf soms denk: ehm, tja. Hoe moet dat eigenlijk. Kan ik dat? 
Wat een goede docent is weet ik wel. Ik denk nog bijna dagelijks aan haar. Met haar piekhaartjes en priemende vingertje zit zij op mijn schouder overtuigend dom te kijken. 'Ik snap het niet helemaal', zegt ze. En ook heel vaak: 'Wat een onzin.' Ik glimlach dan en knik. Je hebt gelijk, F. Het is onzin. Maar ik doe het toch. In mijn gedachten knikt zij dan goedkeurend. 

Niets is waar, behalve op het moment dat het even waar is. En dan moet het wel écht waar zijn, anders gelooft niemand het. 
Écht is dus de les. De enige. 

Iemand steekt zijn vinger op. 'Zeg het maar', zeg ik.
'Wanneer is iets dan echt? Écht echt, zeg maar?' 
Ik knik en zeg: 'Wat een onzin. Toch?'

20 augustus 2012

stilstand

Ik ben een eigenwijs meisje. Ik bedoel natuurlijk: ik ben een eigenwijze vrouw. Hoewel ik al heel lang en met veel overtuigende bewijzen zeker zou moeten weten dat het leven niet te plannen is, blijf ik de maakbaarheidsgedachte koesteren. Ik maak hier de keuzes, ik bepaal welke dromen gedroomd en welke nagejaagd worden, ik ben mijzelf en mijn omgeving de baas.

Steeds opnieuw verbaas ik mij als het anders is, het leven haar eigen weg inslaat en mij zieltogend achterlaat, wanneer ik weer eens vergeet te volgen. Het beeld dat ik van mijzelf heb en anderen krampachtig probeer op te dringen is alweer maanden achterhaald, zie ik op de fiets vanmorgen. Het is nog net koel genoeg om mij kippenvel te bezorgen. In de opgejaagde fietsfile over de Nachtegaalstraat overvalt mij mijn eigen spiegelbeeld in een winkelruit. Ik zie het en kijk alweer naar het stoplicht. Kan ik door? Kan het leven verder? Maar ik kijk nogmaals opzij, mij nu pas realiserend wat ik zag. Ben ik dat echt? Ik ben dat. Ik herken het type en zie tot mijn verbazing dat alles van mij daar in past. De nieuwe schoenen die ik laatst kocht - in de aanbieding. De manier waarop mijn haar vast zit - met hier en daar nog een vrije pluk. De hoek van mijn rug. Ik ben zo’n vrouw geworden.

Ik zou willen stoppen en mij verder verwonderen. Misstaan de rimpels van die vrouw mij? Vind ik die kleuren werkelijk mooi? Maar het stoplicht is op groen gesprongen en achter mij wordt gebeld. Doorfietsen meisje, juffrouw, mevrouw! Het leven wacht niet op ons. We moeten ergens zijn, liefst nu al. Rijden jij. Stilstand blokkeert.
Dus ik span mij in en ga verder; de dag in, de weg op. Zó’n vrouw ben ik nog niet geworden, die midden in de vaart stil blijft staan voor de vervreemding. Blijf opzij kijken, denk ik nog. Betrap jezelf eerder, blijf de verandering de baas. Maar ik weet al lang: op een dag zal ook zij die stilstaat mij overvallen.

28 juli 2012

rust


Mensen trekken hun wenkbrauwen op als je zegt dat je gaat camperen. Ze kijken dan omlaag naar de kinderwagen, schatten de leeftijd van het kind en kijken dan weer omhoog, alsof ze ook proberen in te schatten hoe het met mijn geestelijke gezondheid gesteld is. Wij trekken ons daar natuurlijk niets van aan. We hebben niet voor niets een oude camper gekocht toen het kind amper zes weken oud was. Dat was echt niet om aan iedereen en vooral onszelf te bewijzen dat wij anders zijn, dat wij niet diep in het moeras van de burgerlijkheid zakken, dat wij nog gewoon een reis om de wereld kunnen maken, een wereldbaan kunnen hebben, vrij en spontaan ons leven kunnen invullen, ook al hebben we dan toevallig een baby. We hebben hem gewoon gekocht om er op uit te gaan. De wereld te ontdekken. Nu is het zomer. Het moet er nu toch echt van komen. 

Het kind is inmiddels elf maanden oud. Voordat je je leven plant, weet je niet hoe het is als een kind elf maanden is. Als een kind zes weken oud is, weet je ook niet hoe het zal zijn, een klein jaar later. Dan is het nog klein. Je legt het ergens neer en het slaapt. Het drinkt uit de borst. Je hebt niks nodig. Je wéét ergens wel dat die dingen veranderen, maar dat is in de verre toekomst, als de baby tot kind is verworden en jij een echte ouder bent. 
Nu is het dus 9,5 maand later. De baby  is al aardig kind aan het worden. Dat jij je nog even weinig ouder voelt doet daar niets aan af. Zij kruipt inmiddels. Daar begint het mee. En het regent al de hele zomer. In huis is dat niet zo erg. Maar op een modderige camping, in een camperbus waar alles klam is en je elkaar dermate op de lip zit dat de neiging op zijn minst één van de drie uit de bus te smijten zich opdringt, is het minder. Ze moet er op uit en regenpakken voor baby’s blijken niet te bestaan. 
Ze trekt zich op, dat is twee. Aan tafels, stoelen, kasten, honden, emmers, wat maar voorhanden is. In en om onze oude camper is dat dan aan het scherpe randje van de draaistoel, of aan de autobanden. 
Verder heeft ze Dingen nodig. Een buggy, met parasol én regenkap. Een kinderstoel, met aanzetbaar tafelblad. Een rugdrager. Een echt matras. Twee pakken luiers. Schone kleren, per dag 2 setjes. Speelgoed. En ga zo maar door. De bus zit zo vol dat als je iets wilt pakken je eerst iets anders moet verplaatsen. Al twee dagen voel ik mij een schuifpuzzeltje. Ik schuif mij een weg van ding naar ding. 
En dat is alleen nog maar ons eigen leed. Wij hebben werkelijk een lief kind, maar om half zeven ’s morgens wordt er gehuild. Ineens is dan een camperbuswandje dun en het tentdoek van de buren nog dunner. Het open veld draagt ver. 

Wanneer het dakraam van de bus begint te lekken op het matras van de baby, de modder in haar laatste paar nog schuine luiers zit en de regen klettert tegen de voorruit, kijk ik M. aan. 
‘Hoe vind jij het om niet burgerlijk te zijn?’ wil ik vragen, maar ik ken hem en weet mijn woorden te kiezen. ‘Hoe voel je je?’ Hij fronst. Hij kijkt op zijn horloge. We kúnnen over een paar uur in Utrecht zijn, zegt hij. Ik knik. De wereld in Utrecht is mooi, zo mooi. Er is nog zo veel te ontdekken ook. En die niet burgerlijke oude camperbus staat ook heel stoer voor de deur.

18 juni 2012

boos


Iedere dag staan er deurtjes open in mijn keuken. Ik gooi ze graag dicht. Welke idioot heeft er nu weer een deurtje open laten staan (er is maar één antwoord mogelijk, ikzelf doe zoiets namelijk niet), grom ik dan. Ik voel het bloed door mijn aderen stromen. Deurtjes staan voor dingen die mij in de weg staan. Daar zijn er veel van. Grr.
Ik doe de afwas. Snel, want het huishouden doe je erbij dus hoe sneller hoe beter. Het aanrecht staat vol - niet alleen met afwas, maar ook met lege bierflesjes, een lege wijnfles, de kaasdoos, het compostemmertje, de pindakaaspot (inderdaad, deksel er half op). Irritant. Ik wil gewoon afwassen. Stapel die zooi nou eens op en zet nou eens één keer de lege flessen waar ze horen. Zo kan ik tenminste een beetje doorwerken. Opruimen en aan mijn leven beginnen. Kom op. Grrr. 
Het sop spat inmiddels alle kanten op. Nog irritanter, nu moet ik niet alleen afwassen, maar ook de vloer dweilen. Welke idioot maakt dat sop dan ook zo licht, die bak water zo vol. Ik moet verder. Grrrrr.

De lege flessen moeten op het balkon, het compostemmertje (een verhaal op zich) moet geleegd in de balkonkast. Dus, met vaart, huphup, open ik de balkondeur. Op mijn blote voeten sta ik op het natgerende beton van ons balkon. Gr Gr. Waarom moet het nu weer geregend hebben? Gr. Ik zet de flessen aan de zijkant, leeg het emmertje in de balkonkast. Sinds de kast geschilderd is, klemt de deur. Ik moet hard trekken. Gr gr gr. Kutschilders. Kutverf. Het laatste beetje afwas nog. Ik sluit de deur van de balkonkast achter me, zodat ik de balkondeur kan openen. Ik stap door de deurpost en…
knal! Met al mijn haast slaat mijn hoofd tegen het deurtje van een van de keukenkastjes. ‘Welke onverlaat heeft…’ de tranen schieten in mijn ogen. Ik was het zelf. Ik liet zelf het deurtje openstaan. 

Modderige voetafdrukken op het keukenzeil onder me. Spetters op de net afgedroogde borden. Ik geef het op. Het sop slaat dood, de theedoek hangt nat aan haar haakje. Ik geef het op. Ik ga verder met mijn leven. De balkondeur open, het keukenkastdeurtje open. Kom maar door met al die open deuren. Kom maar. Door. 

04 juni 2012

het nieuwe werken

- Dinsdag de 13e? 
- Nee. Moet ik werken.
- Woensdagochtend de 14e?
- Nee. Nou wacht even, hoe laat precies? 
  Ik kan eventueel tot 11 uur.
- Nee, dat wordt hem niet, ik heb om 10 uur nog een afspraak.
- Ok. En ‘savonds?
- Dan moet ik thuis zijn voor de baby.
- Ok. Ehm. Donderdag?
- Mamadag.
- Vrijdag?
- Zou op zich kunnen, 
  alleen dan moet ik even een afspraak verzetten met N 
  en zorgen dat die afspraak van 17 uur van M. verplaatst wordt. 
  Maar wacht even, N. kon bijna niet. En M. heeft het heel druk. 
  Hebben we andere opties?
- Tuurlijk. Gaat lukken. Even kijken. Maandag 19?
- Lesgeven
- Dinsdag 20?
- Hoe laat?
- Even kijken. Vóór 13 uur?
- Mmm. Eigenlijk niet. Krap ook. Toch?
- Ja. Klopt.
  Hoe belangrijk is het eigenlijk?
- Best belangrijk. Toch?
- Tja. Nou ja, we kunnen het anders ook proberen via mail.
- Oja. Tuurlijk. Dat is een goed idee. Toch?
- Ja. Zeker. Zo doen we het. He, fijn. Veel beter. Toch?
- Ja.
  Ehm.
  Wanneer?

17 mei 2012

fuik


Dingen veranderen als je een baby hebt. Minder tijd om te werken, meer uitgaven. Dus zomaar die dure jas kopen zit er niet meer in. Maar ik ben natuurlijk niet voor één gat te vangen. Ik ben gezegend met een scherp oog voor koopjes. Dus wél die dure jas, maar dan het exemplaar waar zes van de dertien knopen vanaf zijn. Even onderhandelen en voor een kwart van de prijs in de pocket. Haha, dat zal ze leren. Mij pakken ze niet. 

Als rechtgeaard werkende vrouw naai ik natuurlijk nooit, maar een knoop aanzetten kan zelfs ik. Dus ga ik naar de naaiwinkel, waar een dame op leeftijd streng over haar leesbril heen naar mijn nieuwe aanschaf kijkt. ‘Tja, of ik die specifieke knoop heb, dat weet ik niet.’ Ze tuurt langs de wand met knopenkokers. ‘Nee. Die heb ik niet.’ Ze pakt mijn jas van de toonbank en inspecteert hem. ‘Je zou natuurlijk álle knopen kunnen vervangen...’ Há, denk ik. Zie je wel, mij krijgen ze niet. Ik zet er gewoon allemaal nieuwe knopen op. Ben ik én een goede huisvrouw én goedkoop uit.  ‘…maar zo te zien moet je wel de hele voering losmaken, wil je er bij kunnen.’ 

Ik laat me niet gek maken. Ik ben heerser over alles waar ik invloed op heb. Ik bezit een tornmesje, weet ik. Geërfd van mijn oma, samen met de antieke naaidoos. Ik kan dat. Bovendien hoor ik nog de pinnige stem van het winkelmeisje: ‘u begrijp dat u de jas voor deze prijs niet meer kunt ruilen, mevrouw?’

‘Geen probleem, bluf ik. Dat lukt wel. Toch?’ De naaidame kijkt me aan en knikt. We zoeken samen een knoop uit (nooit geweten dat er zoveel soorten zwarte knopen bestaan) en ze rekent wat op de kassa. ‘Dat is dan 25 euro.’ Ik kijk haar geschokt aan. 25 Euro voor een paar knopen? Ze steekt hand in de lucht, klaar om te ontvangen. Ik denk niet aan de oorspronkelijke prijs van de jas. Ik denk niet aan mijn koopje. Ik denk niet aan de pinnige winkeljuf, ik denk niet aan de voortdurende tijdnood die mijn leven beheerst. Mij krijgen ze niet. Ik reken af en met opgeheven hoofd verlaat ik de knopenzaak. 

Thuis torn ik voorzichtig de voering los. 13 knopen door een zo klein mogelijk gaatje. Buiten schijnt de zon. Boven huilt de baby. ‘Ik kom’, roep ik nog naar haar. ‘Ik kom zo, even mijn knopen aanzetten!’ Dat zal ze leren. Voor een zacht prijsje heb ik mijn jas. En alles altijd volledig in de hand. 

15 mei 2012

dichtbij

Op een afstandje kijk ik toe hoe een moeder het gezicht van haar dochtertje schoonveegt. Ze zitten op een bankje en aten samen een softijsje. De moeder had servetjes meegenomen. De dochter duwt haar weg. 
Ik veeg dagelijks iets aan het gezicht van mijn dochter schoon. Ze duwt me dagelijks weg. Ze gilt ook en schopt. Ik haal dan adem. Ik ben zo geduldig. Ze is een baby. Ik heb geduld. 

De moeder en dochter staan op van het bankje en komen mijn richting op. Ik hoor de dochter mopperen, de moeder afwezig antwoorden. De dochter trekt aan haar moeders arm. De moeder wordt boos. 

Hoe dichter bij, hoe meer liefde. Hoe lomper ook de uiting daarvan. Geldt dat voor alles? Altijd?  

22 april 2012

verder


Wekenlang kwam ik er eerder voor thuis, zeulde ik met een koeltas rond, zocht ik rustige plekjes en plande ik de dag opdat het zou kunnen. Ik weken tijd legde ik een voorraad aan met een uitgekiend systeem gebaseerd op data en centiliters, gegoten in ijsblokjes. Iedere avond kookte ik de kolf uit en waste ik de ijsblokbakjes grondig schoon. Een tweede natuur werd het. 

Nu het tijd is om de voorraad aan te breken ontdooi ik de oudste lading. Kleine vlokjes drijven in de verder heldere melk. Een weeë geur verspreidt zich door de keuken. Doos na doos ontdooi ik. Blokje na blokje verdwijnt in de gootsteen. Zuur. 

Wat ik doe voor mijn kind. En waarom. Loslaten heet dit, zeggen ze. Huilend spoel ik met heet water liters ingevroren borstvoeding weg. 

30 maart 2012

onderweg

Ik kijk op het schermpje van mijn telefoon en schud mijn hoofd. 'Dat red je niet meer', zeg ik. 'De laatste aansluiting is over een kwartier en we zijn pas over een half uur op Utrecht.' Ze kijkt me aan met grote, blauwe ogen. Haar hoofddoek is ook blauw. De rest aan haar is zwart.

Ze belt, spreek snel Arabisch, belt iemand anders. Ik neem haar mee de trein in naar Utrecht. 'Alle beetjes helpen', zeg ik nog. Ze knikt. 
'Wil je anders op mijn bank?' vraag ik. Ik moet er niet aan denken, een vreemde op mijn zwarte bank, maar die blauwe ogen. Ze schudt haar hoofd. 
'Ik moet naar huis', zegt ze. 'Anders krijg ik problemen.' Ik knik.
De minuten duren lang. Uiteindelijk komt het verlossende woord. 
'Mijn vriend komt me halen', zegt ze.
'Fijn', zeg ik en klop zacht op haar been. Mag dat? Vraag ik mij nog af. Ze glimlacht. 
'Dank je wel'. De rest van de reis probeert ze haar tranen voor me te verbergen.

Bij het afscheid zwaait ze. 'Weet je waar je naar toe moet?', vraag ik. Ze knikt.

19 maart 2012

klaar

Tegenwoordig leg ik, voordat ik ga slapen, kleren klaar voor de volgende dag. Of eigenlijk, als ik heel eerlijk ben, liggen er twee setjes klaar wanneer ik 's morgens de douche uitkom. Ik leer snel: na twee keer schone kleren aan moeten trekken op het moment dat ik eigenlijk weg had gemoeten (baby; boertje mét) ben ik op alles voorbereid.

Zo langzamerhand verplaatst de dag zich naar de avond; alles wat te voorzien is neem ik even door. Wat moet er klaarstaan voor de oppas, wanneer kom ik weer thuis, wie moet dan wat eten en als ik dan toch tussendoor even boodschappen doe, wat neem ik dan vast meer voor de dag daarna?

Ik laat me niet gek maken. Vervangende maaltijden in alle soorten en maten staan voorbereid in de vriezer. Een opdracht voor wachtende studenten, mocht de oppas te laat zijn, staat klaar in de mailbox. Reservesleutels liggen op een niet nader te noemen plek hun nut af te wachten en de buurvrouw is belbaar voor onverwachte gebeurtenissen en andere misverstanden. Ik ben op alles voorbereid. Mijn leven kan gewoon doorgaan, wat er ook gebeurt.

Ik overweeg voortaan een derde set kleren klaar te leggen. Eén keer spugen kan ook twee keer worden, zo gek is dat niet. En wat klaarligt, ligt maar klaar. En als ik nu vast het boodschappenlijstje voor volgende week dinsdag maak, dan weet ik in de supermarkt al dat ik vandaag geen koffie hoef te kopen. Ik kan net zo goed vast koken, als ik iets eerder opsta, dan hoef ik dat ‘s middags niet meer te doen en wacht eens, als ik nu dat truitje dat ik vandaag als tweede aan zou trekken vast in de wasmachine doe, dan ligt het klaar voor als het vuil geworden is. Ja, alles gaat goed hier. Ik heb alles tegenwoordig volledig in de hand.

24 februari 2012

zin

‘Kind’, zegt mijn oma. ‘Jullie hebben het maar zwaar.’ We staan boven de box en kijken naar de baby. Ze lacht naar ons en strekt haar armpjes naar ons uit. Pak me dan, pak me dan! lijkt ze te roepen. Of ben ik het die dat denkt?
‘Wij deden eigenlijk niks met die baby's, zegt oma. ‘Je gaf ze eten en dan gingen ze terug naar bed. En daar lagen ze dan. Nee, ze huilden niet, nee. Dat kan ik me niet herinneren. Ja, je moeder zat wel aan haar dekentje te trekken, dat weet ik nog wel. Dan had ze aan het eind van de dag een handje vol wol.’ Ik kijk naar mijn moeder. Ze drinkt haar koffie en kijkt naar ons. Als ze ziet dat ik naar haar kijk, glimlacht ze.
‘En je bent je niet afgevallen?’
‘Nee oma. Ik ben niet afgevallen. Ik ben gewoon weer zoals ik was.’
‘En hoeveel weegt zij nu?’
‘Zes kilo.’
‘Zes kilo? Dat is toch te zwaar om steeds te dragen?’
Ik glimlach. ‘Het went, oma. Dat weet je toch. Het went allemaal. En na verloop van tijd weet je niet beter.’ Oma knikt.
Mijn moeder staat op en pakt de baby uit de box. ‘Luister jij maar niet naar al die prietpraat, meisje.’
Ik kijk naar oma. Ze glimlacht.

21 februari 2012

zoals het komt

 
Tegenwoordig hebben we bijna ieder weekeinde visite. En niet zomaar visite. Uit allerlei holtes en spelonken komen bij voorkeur andere gezinnen gekropen die bij ons op de koffie, thee en Roosvicee komen.

Meestal zijn er dan twee kinderen, die bijna altijd een flink stuk ouder zijn dan onze baby. Ze maken enorm veel lawaai en zorgen er voor dat de gehele woonkamer in vijf minuten vol is met speelgoed, dat dan aan het eind van de middag weer moet worden opgeborgen (‘Was dit nou van jullie of van ons’ – ‘Volgens mij hebben wij geen Playmobiel’ - ‘Nee die Rupsje Nooitgenoeg is echt van mij, dat weet ik zeker’).

Het lijkt een soort afspraak. Zolang je zelf geen kinderen hebt, mijden jonge gezinnen je. Ergens in de verte weten ze waarschijnlijk nog hoe het is; een kindonvriendelijk huis en dan die ongewenste invasie - ze beginnen er maar niet aan. Het levert de vriendschap weinig op en bovendien vervelen de kinderen  zich. Maar zodra je zelf een kind hebt gekregen behoor je tot de club en dienen ze zich aan; heel flexibel, vol begrip voor alle andere visite, middagslaapjes en wat dies meer zij (‘We weten hoe het is, joh’), maar toch een tikje opdringerig (‘Het wordt wel tijd dat we jullie baby eens te zien krijgen’). Je haalt maar weer suikervrije koekjes in huis en schrapt al het andere uit je agenda, want voor je het weet wordt het gezellig en blijven ze.

En zo vind ik mijzelf reeds diverse zondagen aan tafel met een heleboel plastic dozen Chinees, stukken kroepoek over de vloer verspreid en een enorme afwas. 'Nou, leuk was dat.' 'Fijn dat we jullie eindelijk weer eens gezien hebben.' En vooral: 'Moeten we vaker doen'.
Godzijdank is 8 uur kinderbedtijd. Uitgeput zak ik dan op de bank en vraag mij af wat er met mijn leven gebeurd is. Ik spreek mijn nieuwe mantra uit: Ik neem het zoals het komt. Dus: ook de zondagchinees met andermans kinderen is leven.

09 februari 2012

zeven min

Op mijn hakken glibber ik de straat uit. 'Wist jij dat zout niet meer werkt onder de min zeven?' vroeg M. mij nog bij het weggaan. Ik wist het niet, maar er is zo veel dat ik niet wist. De weg wordt er niet meer of minder glad van en ik moet er overheen. 

De postbode zwaait naar me. Ik verlaat mijn vrienden; de buurkat, de hulp van de overkant, de postbode. Het huis achter mij is koud. De wereld roept. 'Dat is het noodlot van de goddeloze', zei ik gisteren nog. 'Omgaan met de leegte. Niemand zegt mij wat goed is. Niemand weet hoe het eigenlijk moet.'

Een auto toetert. Ik durf niet te remmen. Remmen is glijden en bovendien als je eenmaal in beweging bent moet je door. Ik kan dit. Ik wil dit. Dag postbode, dag kat. Ik ga, gewoon op mijn hakken, al is het glad. Er is niks aan de hand.