17 mei 2012

fuik


Dingen veranderen als je een baby hebt. Minder tijd om te werken, meer uitgaven. Dus zomaar die dure jas kopen zit er niet meer in. Maar ik ben natuurlijk niet voor één gat te vangen. Ik ben gezegend met een scherp oog voor koopjes. Dus wél die dure jas, maar dan het exemplaar waar zes van de dertien knopen vanaf zijn. Even onderhandelen en voor een kwart van de prijs in de pocket. Haha, dat zal ze leren. Mij pakken ze niet. 

Als rechtgeaard werkende vrouw naai ik natuurlijk nooit, maar een knoop aanzetten kan zelfs ik. Dus ga ik naar de naaiwinkel, waar een dame op leeftijd streng over haar leesbril heen naar mijn nieuwe aanschaf kijkt. ‘Tja, of ik die specifieke knoop heb, dat weet ik niet.’ Ze tuurt langs de wand met knopenkokers. ‘Nee. Die heb ik niet.’ Ze pakt mijn jas van de toonbank en inspecteert hem. ‘Je zou natuurlijk álle knopen kunnen vervangen...’ Há, denk ik. Zie je wel, mij krijgen ze niet. Ik zet er gewoon allemaal nieuwe knopen op. Ben ik én een goede huisvrouw én goedkoop uit.  ‘…maar zo te zien moet je wel de hele voering losmaken, wil je er bij kunnen.’ 

Ik laat me niet gek maken. Ik ben heerser over alles waar ik invloed op heb. Ik bezit een tornmesje, weet ik. Geërfd van mijn oma, samen met de antieke naaidoos. Ik kan dat. Bovendien hoor ik nog de pinnige stem van het winkelmeisje: ‘u begrijp dat u de jas voor deze prijs niet meer kunt ruilen, mevrouw?’

‘Geen probleem, bluf ik. Dat lukt wel. Toch?’ De naaidame kijkt me aan en knikt. We zoeken samen een knoop uit (nooit geweten dat er zoveel soorten zwarte knopen bestaan) en ze rekent wat op de kassa. ‘Dat is dan 25 euro.’ Ik kijk haar geschokt aan. 25 Euro voor een paar knopen? Ze steekt hand in de lucht, klaar om te ontvangen. Ik denk niet aan de oorspronkelijke prijs van de jas. Ik denk niet aan mijn koopje. Ik denk niet aan de pinnige winkeljuf, ik denk niet aan de voortdurende tijdnood die mijn leven beheerst. Mij krijgen ze niet. Ik reken af en met opgeheven hoofd verlaat ik de knopenzaak. 

Thuis torn ik voorzichtig de voering los. 13 knopen door een zo klein mogelijk gaatje. Buiten schijnt de zon. Boven huilt de baby. ‘Ik kom’, roep ik nog naar haar. ‘Ik kom zo, even mijn knopen aanzetten!’ Dat zal ze leren. Voor een zacht prijsje heb ik mijn jas. En alles altijd volledig in de hand. 

15 mei 2012

dichtbij

Op een afstandje kijk ik toe hoe een moeder het gezicht van haar dochtertje schoonveegt. Ze zitten op een bankje en aten samen een softijsje. De moeder had servetjes meegenomen. De dochter duwt haar weg. 
Ik veeg dagelijks iets aan het gezicht van mijn dochter schoon. Ze duwt me dagelijks weg. Ze gilt ook en schopt. Ik haal dan adem. Ik ben zo geduldig. Ze is een baby. Ik heb geduld. 

De moeder en dochter staan op van het bankje en komen mijn richting op. Ik hoor de dochter mopperen, de moeder afwezig antwoorden. De dochter trekt aan haar moeders arm. De moeder wordt boos. 

Hoe dichter bij, hoe meer liefde. Hoe lomper ook de uiting daarvan. Geldt dat voor alles? Altijd?