19 november 2015

eerlijk

De samenleving verhardt. Ze zeggen het al jaren. Harder wordt het. Harder en harder. Maar wat betekent dat? Deze week weet ik het. De belastingdienst eist dit, schaft dat af. De politiek dwingt me tot dat. Ik kan niet langer zomaar. 

Ik pas mij aan. Onderdeel van het systeem ben ik. Dus het systeem ben ik. De enige keuze is die tussen veel boos of een beetje. Langdurig of kortstondig gefrustreerd. Mokken en verzuren of slikken en doorgaan. Het geloof (in Maakt niet uit Wat) wordt beproefd. Waar sta ik voor? Welke waarde blijft bestaan? 

Gisteravond. De Algemene Leden Vergadering van onze kleine woningbouwvereniging. 75 mensen in het zijzaaltje van de buurtkerk. Het eerste uur praten we over de groenregels, het sinterklaasfeest, het gebruik van het gezamenlijke badhuis, het wel of niet boren in de voegen van het monument. Bespottelijk onbelangrijke zaken. Toch ben ik trots. 

In het laatste uur wordt de nieuwe woningwet toegelicht. De termen en bedragen vliegen ons om de oren. Dit moet, dat mag niet langer. De Kleine vereniging staat onder Grote druk. Het gevoel dat de hele week al overheerst laait op. Iets met oneerlijkheid. Calimero. Onmacht. Ontkracht. 

En weer denk ik aan de kleuters. 

Vorige week verbood ik het ze: na een uur elkaar in de weg zitten, mopperen, duwen (dit is van mij, dat mag jij niet) spraken we het af: ‘Dat is niet eerlijk zeggen we vandaag niet meer. Gewoon niet.’ Ze knikten. Beteuterd. Ze bromden en porden nog wat na. Probeerden het nog een keer. Maar deden het toen. En speelden. Hard.

05 november 2015

dragen


Voorzichtig ben ik, als ik haar probeer uit te leggen hoe het zit: 
‘Als je heel oud bent, héél oud, ouder nog dan opa en oma, dan ga je dood.’ Ik slik. 
‘Dat weet ik al lang, mama’ zegt ze. ‘Net als grote oma. En EJ. Die zijn ook dood, toch?’ 
Klopt, meisje. Die zijn dood. Maar EJ was ziek, weet je nog.  Heel ziek. Als je héél ziek bent ga je ook wel eens dood.’
‘Jaha, mam. Net als Sieg. Sieg was ziek. Hihi, dat rijmt!’
Klopt, mop. Sieg was ziek. En dat rijmt een beetje.’
‘En nu is Sieg dood.’

Met drie overledenen in één week is dood een thema. Maar voor wie eigenlijk, vraag ik mij af. F rijgt haar kraaltjes aan een lange draad en zegt:
‘Kijk mam, deze vind ik de allermooiste. Deze. Kijk!?’

Niet veel later sta ik in een haag voor een kerk. De kinderen van oma M, zelf al op leeftijd en in lange zwarte jassen, dragen haar kist naar kerk. Ze lopen tussen hun eigen kinderen door. Wij glimlachen naar hen. Zij glimlachen naar ons. We drukken de tranen zachtjes weg. De generatie die draagt wordt gedragen. 
Ik denk aan F. die haar kraaltjes rijgt. Zij vervult al de lichte taak van het dragen. 

‘Is oma M nog steeds dood?’ vraagt ze als ik haar ’s avonds naar bed breng.
‘Ja, lief,’ zeg ik. ‘Oma M. is nog steeds dood.’ 
‘Wij niet hè mama? Wij zijn toch niet dood?’ 
‘Nee meisje. Zo is het. Wij zijn leven.’  

26 oktober 2015

stof

‘Nou’, zegt H, ‘je hebt weer genoeg stof voor je blog.’ Ik glimlach. Ik weet hoe dat gaat; als iemand anders het voorzegt, dan is het niet zo. Blogs moeten ontstaan, gebeuren, overvallen liefst. De waarheid wordt je niet aangewezen of opgedragen. De waarheid overrompelt je. De waarheid bespeur je pas achteraf, als zij al weer voorbij is.

Toch glimlach ik. Ik word steeds beter in het leven. Vroeger zou ik geïrriteerd zijn. Denken bemoei je er niet mee, het gevoel hebben dat me iets werd afgenomen. Nu glimlach ik en aanschouw waar H op doelt: 

Onze kleuters hebben een dode vlieg gevonden. Ze willen hem begraven. Ze hebben hem op een zilveren bordje gelegd en staan voor de voordeur. Ze moeten hun jassen aan van ons. Hun sjaals om. Nou vooruit, de wanten hoeven niet, want met wanten aan kun je geen graven graven. Het duurt lang. De kleuters zijn ongedurig. Wie een taak heeft voert hem zo snel en zo goed mogelijk uit. 

Eindelijk mag de deur open. Grote Hond Pien springt op ze af, zodra ze een voet naar buiten zetten. Kleuter F houdt het zilveren bordje hoog boven haar hoofd. Scheef. Natuurlijk scheef. Kleuters met al hun onhandigheid. Kleuters met al hun goede bedoelingen. De vlieg valt van het zilver. Weg. Grote Hond Pien smakt nog wat na. 

Even is het stil. Wij wachten af welke kant het op gaat. Kleuter F kijkt naar de grond. Kleuter T heeft niets gemerkt en rent naar de beste begraafplek. 

Is dit stof voor een blog? Ik kan toch niet altijd over de kleuters schrijven, of over de baby’s? Of over de strubbelingen van het moederschap? Ik schrijf toch over de werkelijkheid, over de altijd mislukkende gang van de dag? 

Ok. 
Ik slik. 
De vlieg - het leven - het zilveren bord. De stilte die volgt. 
Dit is stof voor een blog.

27 augustus 2015

ongemakstolerantie

Klein is ze ineens. Vorige week op de crèche nog de oudste, de stoerste, nu ineens weer een klein meisje, ineengedoken op een te groot stoeltje in een nog bijna lege kring. We zijn op tijd. Een beetje te op tijd eigenlijk. Je wilt niet te laat komen in de eerste week. We hebben gehaast, de boterhammen naar binnen gepropt, het trommeltje in de tas gefrommeld en nu zitten we hier.

De juf glimlacht. ’Ben je daar weer?’ vraagt ze. Mijn meisje kruip weg achter mijn rug. Kom maar liefje’, fluister ik. ‘Het went vanzelf.’ Mijn fluisteringen zijn minstens even welkom in mijn eigen oren, in mijn eigen volle hart. Het went. Vanzelf. Het went. 

Gisteren thuis was ze weer haar grote zelf en vroeg ze: wanneer mag ik óók de hele dag naar school? Ik vraag het aan de juf. Even bespeur ik een lichte frons in haar gezicht. Daar heb je er weer zo één. Zo’n moeder die het beste wil. Zo’n moeder die het zelf wel weet. Z’n moeder die moet werken, niet kan wachten, denkt dat háár kind nét… Ik duw het denken weg en luister wat ze zegt. ‘We kijken hoe het vandaag gaat’, zegt ze. Ik knik. ‘Ze voelt zich soms wat eenzaam’, zeg ik ook. ‘Dat is normaal’, zegt ze. ‘Zo gaat dat. Het went. Het went allemaal vanzelf.’ 
Ja maar, denk ik, je kunt haar toch helpen? Je kunt haar toch vasthouden? Je kunt haar toch een vriendje geven? Je kunt toch… Ik duw het denken weg. Ik weet beter. We lezen een boekje over M. Muis breit een Muts voor de Maan.  

Het belletje rinkelt. Mijn meisje geeft me een kusje en zegt: ‘Je moet gaan nu.’ Even kijk ik om me heen. Ja, zo was het. Ik was de mama. Ik moet nu weg. Zij mag blijven. Het went wel. Alles went vanzelf. Ze zwaait nog dapper naar me. Dan krimpt ze weer ineen op haar te grote stoeltje, tussen alle kindjes, in de kring.


22 juni 2015

eer

 
De tijdelijke To Go is smal. Veel te smal voor al die mensen met dikke rugzakken die koffie willen, koeken moeten betalen, haast hebben en ieder contact vermijden. Zolang iedereen gewoon meedraait in het systeem kan het nét zonder al te veel rimpelingen; ieder zijn koffie voor in de trein. Niet meedraaien is geen optie. Dan stagneert de stroom. 

Hij trekt mijn aandacht door zijn lichte verwarring. Tussen doelgerichte, efficiënte, in zichzelf gekeerde mensen, zoeken zijn ogen de ruimte door. Hij heeft zijn rugzak tussen zijn benen gezet, een hete koffie in zijn ene hand, zijn portemonnee in de andere. Stilstand in de stroom. Hij kijkt naar de zelfscankassa's, waar de een na de andere klant haastig scant, pint. Hij kijkt om zich heen, zoekt een caissière, een medewerker, hulp. Onze blikken raken elkaar. Ik glimlach naar hem. Hij knikt. Het is genoeg om zijn schaamte te doorbreken. 

'Hoe werkt dit?' 
'Je moet zelf scannen', zeg ik. Ik wil het hem laten zien, maar hij verdraagt het niet. 
'Jaja' , zegt hij en hij loopt naar een vrije betaalplek. Ik volg zijn gang, terwijl ik zelf mijn cappuccino scan. Hij staat voor de zelfscankassa. Ik zie hem turen, twijfelen. Hij houdt zijn pinpas tegen het scherm. Zijn gezicht blijft neutraal, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, alsof hij gewoon eervol onderdeel uit maakt van het systeem. Hij maakt geen contact meer, met mij niet, met niemand niet. Hij drukt een dekseltje op zijn koffie, recht zijn rug en loop de zaak uit. 
Zijn koffie in de ene hand, zijn portemonnee in de andere. Niet betaald. Wel koffie. En door.

15 mei 2015

bewaard

Ik staar naar mijn beeldscherm, naar de rouwkaart van iemand die ik niet ken, die ik wel eens gezien heb, die in mijn nabijheid verkeerde, maar die ik nooit sprak. 
Plots verdween ze uit het leven.

Heel even voel ik de leegte die iemand achterlaat. Ouders, broers, zussen, familie, de klas, de vrienden, de liefdes, de buren, de vrienden van vrienden, de ouders van alle jonge mensen.
Immens groot, zo’n jong leven. Ik denk aan Facebook. Ik denk aan de kroeg. Ik denk aan alle mogelijkheden, aan alles wat nog uitgevonden, uitgeprobeerd, doordacht, afgeschreven, toch gedaan moest worden.

Een onvatbaar grote leegte. Ik sluit mijn ogen. Haar glimlach schijnt na op mijn netvlies.

Wat doe je met digitale rouwkaarten? Bewaren? Maak je er een map voor aan op je harde schijf? Of in the cloud? Print je ze uit en doe je ze in een doos? Stuur je ze door?
Met zo veel liefde gemaakt, met zoveel zorg vormgegeven, met zoveel aandacht - als de eerste keer aankleden, de eerste keer in bad.

Nog steeds haar glimlach. Mooi is ze.
Ik sluit het bestand. Ik sluit de mail.

Een bericht in een mapje Bewaren.

25 maart 2015

haren los


'Weet je deze nog?' vraag je
Ik kijk en knik, nog half in de moedermodus (ja schat, mooi hoor, speel maar lekker door) en zie dan pas wat je me laat zien. Het is een foto. Een oude foto. Van mij. Je zoekt verder en vindt de datum. Je wijst er naar; je zegt hem niet hardop. Vijftien jaar geleden is het. Een foto op een strand. Met losse haren.
'Wat déden we toen?' vraag ik. Jij glimlacht.

'En dit,' zeg je een paar minuten later, 'kijk dit!' Je laat een mapje zien met half-affe dingen. Ansichtkaarten die we nooit hebben uitgebracht, spreuken die we niet de moeite waard genoeg vonden om de wereld in te sturen, filmpjes die het nooit tot een einde brachten.
'Wauw' zeg ik. Jij kijkt verder. Ik kijk mee nu, vergeten wat ik eigenlijk zou doen. 
'Laat die eens zien? En die?' Jij opent een bestand. We zuchten. 'Mooi , eigenlijk? Wat deden we dat goed'.

´Zullen we?´ zeg ik nog zachtjes, maar je hoort me al niet meer. Je kruipt steeds dieper in je beeldscherm en mompelt wat. 'Ja, zo ja, mooi ja. Ik kan het nog, het gaat.'
We doen het nog, we hebben eigenlijk geen tijd, maar doen het toch, gewoon.
We hoeven niet te zullen
moeten niet, maar voelen dat het nog niet over is
ja
ja mooi zo
speel maar door

19 februari 2015

Van waarde

'Ga je, mama?'
Ik knik. Ik moet gaan. Mama gaat werken. 
'Kom je vanmiddag weer thuis?'
'Ja liefste, vanmiddag kom ik weer thuis.'

Drie tassen zeul ik mee op mijn rug. Computer, boeken, kolf. Ik fiets op een fiets die niet geschikt is voor rokjes, laat staan voor drie tassen. De mamafiets met kinderzitjes, extra standaard en boodschappenmand blijft thuis voor wie opppast. Ik draag een rokje en vraag mij af of dit nu mijn nieuwe identiteit is: een snelle fiets, maar te zwaar beladen. Stoere mogelijkheden, maar beperkt door een braaf uiterlijk. Het verlangen van een twintiger, de dagbesteding van een bijna veertiger met kinderen. Er schuurt ergens iets.

'Mindset' zei M. nog bij het ontbijt. Dus prent ik mij in: Het is een mindset. Gewoon een mindset. Ik kan dit. Ik kan het allemaal.
De plek waar ik wil werken is nog dicht. De riem van de computertas snijdt in mijn schouder. Mijn vrolijke rode laarsjes moeten eigenlijk heel dringend gepoetst. Ik slenter langs de Oude Gracht, alsof ik niets te doen heb, alsof ik geen 25 kilo meesleep, alsof het allemaal zomaar kan. Het is een mindset. Als je niets hoeft, hoef je niks. 
De zon breekt door. 

'Ik ben een leukere moeder als ik werk.' Ik hoor het mezelf zeggen. Vaak eigenlijk. Het is waar, dat weet ik zeker. Maar toch moet het opvallend vaak gezegd. Opvang, geregel, gesleep. Een opgepoetst gezicht. Een mantra die op barsten staat. Laarsjes die al maanden niet gepoetst, haren die al veel te lang niet geknipt, ramen die al seizoenen lang niet gezeemd zijn. Maar ik ben leuker als ik werk. Echt waar. 

Het is tijd om te beginnen. Stekker in het stopcontact, laptop open. Tabula rasa en beginnen maar. Ik ben begonnen. Het is een mindset. Ik kan het. Ik ben leuk.

09 februari 2015

Dag hoor, dag


Ik denk terug aan hoe we - lang geleden al weer – samen naar de supermarkt wandelden. Niet naar de bakker op de hoek, want ‘daar komen we nooit’. De goede bakker is te ver. Naar de supermarkt dan maar.

'Wat wil je?' vraag ik. 
Je haalt je schouders op. 'Doe maar wat.'
'Oma, zeg nou wat je lekker vindt.'
'Doe maar die jij neemt.'
'Oma, ik neem juist die jij lekker vindt, hoe moet dat nou?'
Je lacht. 'Doe dan die maar', zeg je en wijst naar de taartjes die in de aanbieding zijn.
'Vind je die lekker?' vraag ik.
Je murmelt wat ontwijkends en we slenteren naar huis, langzaam want je kan niet meer zo hard.

'Je hoeft niks meer, oma' fluister ik gistermiddag nog zachtjes in je oor. 'Niets meer te kiezen, niet meer te zeggen wat je wilt. Het is goed.' Je adem reutelt en valt stil, het lijkt minutenlang en dan weer ademt je, diep in een paar diepe halen, dan weer niets. We hoeven niets te vragen. Het lijf bepaalt. Ik kijk. We wachten. Een leven lang in een lichaam wonen maakt je tot dat lichaam. Oma ademt. Even nog. Dan zal ze gaan. 1920 staat er op haar polsbandje. 1920, oma. Weet je nog? Wat moest je toen met een mening? En in 40? En in 55?

Ik wrijf haar haar opzij en strijk over haar wang. Ik wil haar liefkozen, al jaren, maar ze reageert niet. Haar haar is dik haar wang is zacht, haar vel zo dun als folie. Twee kusjes als je komt, twee kusjes als je gaat. 'Ja', zeg je dan en 'Dag he?  Dag hoor, Fijn dat je er was.'

IM Alies Kreike, 18 december 1920 - 8 februari 2015

30 januari 2015

wakker


‘Mama, mama, ik heb snot!’ De peuter bijna kleuter gilt vanuit haar kamer. Ze bedoelt dat ik moet komen. Nu. Ik roep terug:
‘Snuit zelf maar even, lieverd. Dat kun jij al, weet je nog? Ze roept terug: 
‘Mama, Sno-ooot!’
‘Er ligt een papiertje op je nachtkastje!’ roep ik. 
‘Mama, komen, nu!’
De baby huilt in haar wiegje naast ons bed. Ze heeft koorts. Ze werd om de drie uur wakker de afgelopen nacht. De peuter bijna kleuter heeft vannacht ook koorts gekregen en hoest als een hond van formaat. Beneden jankt de kat alsof hij stervende is. Ook hij heeft koorts. Ik zeg tegen mijzelf: zij voelen zich allemaal rotter dan ik. Rotter dan ik. Rotter dan ik. Dan sta ik op. Niet zuchten, denk ik. Ik zucht. 

Ik veeg de neus van de peuter bijna kleuter. Er zit snot in haar haar. Er zit snot op haar kussen. Ze huilt. De baby wil drinken. Opgedroogd snot is over haar gezichtje verspreid. De kat wil iets onbestemds. Hij heeft geen snot, maar ziet er verfomfaaid uit. 
Ik bereken hoeveel tijd er nog is voor ik weg moet. Ik pak mijn kleren van de stoel. Op mijn vestje zit een vlek. De wasmand zit vol. 
Niet zuchten denk ik. 

De peuter bijna kleuter is inmiddels in ons bed geklommen. Ze knuffelt de baby, die daar ligt te wachten tot ze eindelijk aan de beurt is. Kijk mama, de baby vindt mij lief, zegt ze. De baby lacht. Een grote snottebel komt uit haar neus. Snot vermengt zich met snot. 
Nog één keer kijk ik op de wekker. Ik heb nog een uur. Er kan nog van alles mis gaan. Toch kruip ik terug in bed. 

‘Ben je ook ziek, mama?’ 
‘Nee’, zeg ik. ‘Ik ben niet ziek. Ik vind jullie lief.’