Weggeven is fijner dan weggooien, maar wat er nu nog in ons atelier staat is al oud en ooit ook door ons gekregen. ‘Wie wil dit nog?’ denken we bij haast alles dat door onze handen gaat.
Binnen het uur zijn de 15 jaar oude Ikea slaapbank, de eerste zelfgekochte eetset van mijn ouders, een stoeltje dat ik ooit bij de tweedehands winkel kocht en een van de twee bureaus vergeven. Even later zetten we een doos gekopieerde cd’s in de gedeelde keuken neer. Na 5 minuten is hij leeg. Onze roestige maar geliefde prullenbak, de zitzak, een emmer, onze borden, ons bestek, alles gaat moeiteloos weg. We worden er giechelig van. Nog even en we hoeven niet eens meer naar de stort.
Terwijl we het vloerkleed dat we echt niemand meer aan durven bieden oprollen, komt de jongen die een van onze computers meenam (‘ja, hij kan op internet, maar daar is ook alles mee gezegd’), nog even langs.
‘Hij doet het prima hoor’, zegt hij.
‘Fijn’ zeggen wij. We willen al weer verder rollen. De ruimte is leeg, er is niets dat ons nog langer hier houdt, maar hij is nog niet klaar.
‘Ik ben er echt blij mee…’. De zin klinkt alsof er nog iets op gaat volgen. Wij glimlachen en wachten rustig af. Hij laat een stilte vallen.
‘... en er staan ook zulke prachtige gedichten op’ zegt hij dan.
Wij kijken elkaar aan.
‘Zal ik ze anders nog voor jullie printen?’ vraagt hij. Wij lachen.
‘Dat is niet nodig, antwoorden we en we rapen nog een propje op.
'Ik ben ook een dichter' zegt hij nog.
Wij knikken. Het kleed is opgerold. We moeten gaan.
Binnen het uur zijn de 15 jaar oude Ikea slaapbank, de eerste zelfgekochte eetset van mijn ouders, een stoeltje dat ik ooit bij de tweedehands winkel kocht en een van de twee bureaus vergeven. Even later zetten we een doos gekopieerde cd’s in de gedeelde keuken neer. Na 5 minuten is hij leeg. Onze roestige maar geliefde prullenbak, de zitzak, een emmer, onze borden, ons bestek, alles gaat moeiteloos weg. We worden er giechelig van. Nog even en we hoeven niet eens meer naar de stort.
Terwijl we het vloerkleed dat we echt niemand meer aan durven bieden oprollen, komt de jongen die een van onze computers meenam (‘ja, hij kan op internet, maar daar is ook alles mee gezegd’), nog even langs.
‘Hij doet het prima hoor’, zegt hij.
‘Fijn’ zeggen wij. We willen al weer verder rollen. De ruimte is leeg, er is niets dat ons nog langer hier houdt, maar hij is nog niet klaar.
‘Ik ben er echt blij mee…’. De zin klinkt alsof er nog iets op gaat volgen. Wij glimlachen en wachten rustig af. Hij laat een stilte vallen.
‘... en er staan ook zulke prachtige gedichten op’ zegt hij dan.
Wij kijken elkaar aan.
‘Zal ik ze anders nog voor jullie printen?’ vraagt hij. Wij lachen.
‘Dat is niet nodig, antwoorden we en we rapen nog een propje op.
'Ik ben ook een dichter' zegt hij nog.
Wij knikken. Het kleed is opgerold. We moeten gaan.