24 februari 2012

zin

‘Kind’, zegt mijn oma. ‘Jullie hebben het maar zwaar.’ We staan boven de box en kijken naar de baby. Ze lacht naar ons en strekt haar armpjes naar ons uit. Pak me dan, pak me dan! lijkt ze te roepen. Of ben ik het die dat denkt?
‘Wij deden eigenlijk niks met die baby's, zegt oma. ‘Je gaf ze eten en dan gingen ze terug naar bed. En daar lagen ze dan. Nee, ze huilden niet, nee. Dat kan ik me niet herinneren. Ja, je moeder zat wel aan haar dekentje te trekken, dat weet ik nog wel. Dan had ze aan het eind van de dag een handje vol wol.’ Ik kijk naar mijn moeder. Ze drinkt haar koffie en kijkt naar ons. Als ze ziet dat ik naar haar kijk, glimlacht ze.
‘En je bent je niet afgevallen?’
‘Nee oma. Ik ben niet afgevallen. Ik ben gewoon weer zoals ik was.’
‘En hoeveel weegt zij nu?’
‘Zes kilo.’
‘Zes kilo? Dat is toch te zwaar om steeds te dragen?’
Ik glimlach. ‘Het went, oma. Dat weet je toch. Het went allemaal. En na verloop van tijd weet je niet beter.’ Oma knikt.
Mijn moeder staat op en pakt de baby uit de box. ‘Luister jij maar niet naar al die prietpraat, meisje.’
Ik kijk naar oma. Ze glimlacht.

21 februari 2012

zoals het komt

 
Tegenwoordig hebben we bijna ieder weekeinde visite. En niet zomaar visite. Uit allerlei holtes en spelonken komen bij voorkeur andere gezinnen gekropen die bij ons op de koffie, thee en Roosvicee komen.

Meestal zijn er dan twee kinderen, die bijna altijd een flink stuk ouder zijn dan onze baby. Ze maken enorm veel lawaai en zorgen er voor dat de gehele woonkamer in vijf minuten vol is met speelgoed, dat dan aan het eind van de middag weer moet worden opgeborgen (‘Was dit nou van jullie of van ons’ – ‘Volgens mij hebben wij geen Playmobiel’ - ‘Nee die Rupsje Nooitgenoeg is echt van mij, dat weet ik zeker’).

Het lijkt een soort afspraak. Zolang je zelf geen kinderen hebt, mijden jonge gezinnen je. Ergens in de verte weten ze waarschijnlijk nog hoe het is; een kindonvriendelijk huis en dan die ongewenste invasie - ze beginnen er maar niet aan. Het levert de vriendschap weinig op en bovendien vervelen de kinderen  zich. Maar zodra je zelf een kind hebt gekregen behoor je tot de club en dienen ze zich aan; heel flexibel, vol begrip voor alle andere visite, middagslaapjes en wat dies meer zij (‘We weten hoe het is, joh’), maar toch een tikje opdringerig (‘Het wordt wel tijd dat we jullie baby eens te zien krijgen’). Je haalt maar weer suikervrije koekjes in huis en schrapt al het andere uit je agenda, want voor je het weet wordt het gezellig en blijven ze.

En zo vind ik mijzelf reeds diverse zondagen aan tafel met een heleboel plastic dozen Chinees, stukken kroepoek over de vloer verspreid en een enorme afwas. 'Nou, leuk was dat.' 'Fijn dat we jullie eindelijk weer eens gezien hebben.' En vooral: 'Moeten we vaker doen'.
Godzijdank is 8 uur kinderbedtijd. Uitgeput zak ik dan op de bank en vraag mij af wat er met mijn leven gebeurd is. Ik spreek mijn nieuwe mantra uit: Ik neem het zoals het komt. Dus: ook de zondagchinees met andermans kinderen is leven.

09 februari 2012

zeven min

Op mijn hakken glibber ik de straat uit. 'Wist jij dat zout niet meer werkt onder de min zeven?' vroeg M. mij nog bij het weggaan. Ik wist het niet, maar er is zo veel dat ik niet wist. De weg wordt er niet meer of minder glad van en ik moet er overheen. 

De postbode zwaait naar me. Ik verlaat mijn vrienden; de buurkat, de hulp van de overkant, de postbode. Het huis achter mij is koud. De wereld roept. 'Dat is het noodlot van de goddeloze', zei ik gisteren nog. 'Omgaan met de leegte. Niemand zegt mij wat goed is. Niemand weet hoe het eigenlijk moet.'

Een auto toetert. Ik durf niet te remmen. Remmen is glijden en bovendien als je eenmaal in beweging bent moet je door. Ik kan dit. Ik wil dit. Dag postbode, dag kat. Ik ga, gewoon op mijn hakken, al is het glad. Er is niks aan de hand.