19 mei 2009

en we denken dat

‘zachtjes’
zeg je
en we zakken
in de nacht

de dingen die gebeuren


nog even en
de zon schijnt
en we denken
dat we het wel weten


‘slaap je?’ vraag je
en ik adem

de wind waait
door de lege kamer

het raam slaat
midden in haar eigen kader

dicht

door en
afgesloten voor
de wind

‘zachtjes’ zeg je
en ik adem
zacht

dit is de nacht

13 mei 2009

samenhang

als uit een nog wat waterig verlangen
trekt de alcohol zich tot een bolling
langs de randen van het glas

buiten regent het
dagen gaan voorbij en weken
mensen blijven zich bewegen

er is iets met de samenstelling
met de nauwkeurige balans
tussen vloeistof en gas

dat wat aantrekt stoot ook af

zullen we? vraag je
we buigen ons en slurpen de bolling
er vanaf

08 mei 2009

niet genoeg

De dag was lang, de onmacht sijpelde door de uren die zich vanzelf vulden. Het ene gesprek leidde tot het andere en werd vervangen door het volgende. Het ene belang woog zwaarder dan het andere en werd vervaagd door het volgende.

Jarenlang heb ik mij onthouden van het werken voor grote instellingen. Ik wilde geen deel uitmaken van een wereld die zich door organisatorische, planmatige, financiele en andere, naar mijn mening bijzaken liet leiden.

Sinds twee jaar werk ik voor zo'n instituut, uit liefde voor het vak dat daar beoefend wordt. Vandaag voelde ik wat 'instituut' betekent: hervormingen, gebaseerd op belangen die ik onterecht en onbegrijpelijk vind, maar die ik niet kan omzeilen, mijn positie daarin, die ondergeschikt blijkt aan stromingen die sterker zijn dan degene waaraan ik waarde hecht, verlies.

Aan het trage einde van deze dag fiets ik naar huis, dwars door de stilte van mijn middelgrote stad. Voor de etalage van de kunsthandel staan twee jongens. Ze kijken naar de schilderijen. De witte spots waarmee de werken zijn uitgelicht trekken fel de aandacht in de verder verlaten straat. Ik fiets langzaam. De tegenstrijdige belangen zijn samen met de wijn mijn benen ingezakt.

'Wauw, die is mooi', zegt de ene jongen. Hij drukt nog net zijn neus niet tegen het glas.
'Ja', zegt de ander, die zich naar de straat heeft gedraaid en naar mij kijkt.

De eerste zucht.
'Ik heb niet zoveel geld', zegt hij. 'Als ik het toch eens had...'

'Ja', zegt de ander en glimlacht. Naar mij.

Zware benen trappen verder, over de kinderkeien.
Mijn band is zacht, de maan pas morgen vol.