22 december 2012

kerstbel (2)


Opnieuw trap ik erin. Dit keer mét kind. Het is de zaterdag voor kerst, de dag om de stad te mijden. Ik moet even iets kopen, iets treurigs deze keer, dus mijn hoofd is niet bij mensen en hun kerstinkopen.
Onderweg begint het te regenen. F. kan het niet schelen. Ze zingt vrolijk verder, tussen mijn armen op de fiets en zwaait naar de mensen. Ik houd mij in. Waarom zou ik schelden als zij voorop de fiets zit en zingt? In de opening van de Bijenkorf staat een Kerstman. 'Hohoho' zegt hij en buigt naar me. Ik houd me in. Waarom zou ik zijn gelijmde baard met geweld van zijn kin aftrekken als zij naar hem lacht? Onderweg naar de lift kijk ik bij de handschoenen. Mijn oude ben ik kwijtgeraakt in verwarrende dagen. Maar dom, dit is de Bijenkorf. Geen paar is goedkoper dan 70 euro. Ik houd mij in. Waarom zou ik ermee gooien als zij liefdevol alle handschoenen voor zich in hun juiste vakje legt? 

Voor de lift staat een rij met kinderwagens. Ik wacht een paar minuten. Er gebeurt niets. De voorste vrouw drukt nog eens op het knopje van de lift en praat verder met haar man, die ongeïnteresseerd voor zich uit kijkt en knikt. Ik haat mensen. Ik haat winkels. Ik haat zaterdagen. Ik haat kerst. 
Ik kijk naar F. Ze kijkt me aan en lacht. 

Over de markt tussen massa's benen zakken we af naar de V&D. Ik kan niet vinden wat ik zoek. Ongeduldig ben ik. Ik moet het hebben en dan weg. F. roept iets vanuit de wagen. Ik kniel voor haar. Ze wijst naar de grond. Wil je lopen? vraag ik. Ze knikt. 
Dwars door het gangpad gaat ze, haar jas hangt half op haar armen, omdat ze hem uit wil trekken, maar dat nog niet kan. Ze kijkt achterom of ik wel volg en gaat er vandoor. 'Kijk mama', roept ze haast. 'Het is hier gewéldig!' Ze wijst naar een beer die op de grond zit en vervolgt haar weg. Ik rij de wagen achter haar aan, tussen de mensen door die naar haar kijken en om haar lachen. 

Zullen we naar huis? vraag ik. Ik heb nog altijd niet gevonden wat ik zocht en F. is moe. Toch schudt ze haar hoofd en slaat weer een hoek om, verwonderd over de vele gangetjes en hoekjes die er te vinden zijn. De wereld is een grote ontdekking. Ook de V&D op de zaterdag voor kerst. 

Op de terugweg op de fiets valt ze in slaap. Haar hoofd hangt op mijn arm, haast te zwaar om te dragen. Zachtjes kreunt ze als ik de bocht omga. We hebben niet gekocht wat we wilden. Toch haat ik niks meer. Ik fiets door, tegen de wind.