15 augustus 2010

dirty

We komen net van de boot af. Op het water was het koud, maar op de steiger brandt de zon op onze huid en vele kleren. Nadat we de schipper hebben omhelsd – hij doet het thouroughly, terwijl ik denk aan de uitleg van een vriendin over hoe je hier elkaar begroet en afscheid neemt (You hug. And if it’s to hot, you say: I’m to sticky) – trekken we de eerste drie lagen kleren uit. (Braaf volgden we het advies op van de tourist-info: Do the big trick: wear layers).
Met mijn armen vol troep kom ik de steiger af, mij bewust van de blos op mijn wangen, een combinatie van de plotselinge hitte en de opwinding van walvissen, dolfijnen en zeearenden. M. treuzelt nog wat en probeert een foto te maken van de talloze vissenkarkassen die op de bodem onder de steiger liggen. Ik loop vast naar de auto. Een van de vissers komt me, op weg naar de schoonmaaktafel, tegemoet. Hij heeft een grote vis in zijn handen en lacht breed naar me.
‘There’s only one man that’s dirty’, zegt hij tegen me terwijl hij me passeert. Ik lach.
‘Only one?’
‘Yeah’, roept hij over zijn schouder. ‘The one’. Het duurt even voordat ik snap wat hij bedoelt. Dan draai ik me om.
‘So I guess I found the wrong one?’ roep ik. Hij loop door en steekt zijn hand in de lucht. In de verte zie ik M naar het water staren.

10 augustus 2010

onervaren

We zijn goed voorbereid op de 5 kilometer lange klim die voor ons ligt. Onze rugzakken zijn gevuld met 3 liter water, waterzuiveringstabletten (just to be on the safe side), regenpakken, regenhoezen, camera’s, verrekijkers, genoeg eten voor 2 dagen en niet te vergeten de bearspray en de bearbel.
Binnen een half uur al blijkt dat de regenpakken niet voor niets zijn meegegaan. Ook de truien hebben we nodig; met iedere 100 meter omhoog daalt de temperatuur een graad. Dat de chique Goretex-jas, een afdankertje van mijn zus, al lang niet meer waterdicht blijkt, mag de pret niet drukken. Wij gaan deze top ‘killen’, of zoals een van de reeds afdalende tegenliggers ons zegt:
“Je moet een doel hebben in je leven”. Hij wijst daarbij naar boven, waar 600 meter boven ons wat laatste schamele boompjes in de bergwind staan te zwiepen. (Glimlachend voegt hij er nog aan toe, op zijn horloge kijkend -het is 7 uur ‘s morgens-: “wij hebben het onze voor vandaag al gehaald. Succes!”)

Volgens het boekje duurt de wandeling 4 uur. Wij kennen onszelf en trappen niet in de valkuil van zelfoverschatting, volgens hetzelfde boekje de meest gemaakte fout van de onervaren wandelaar. Bovendien bevindt zich onder ons een bioloog, dus ieder alpiene bloempje vormt een reden tot vertraging. Wij rekenen op 5 uur. Op alles voorbereid.

Als het eerst gezinnetje de berg af komt begin ik te twijfelen. Een meisje van een jaar of zes, huppelt vrolijk over de keien, alsof ze zojuist de pier van Scheveningen heeft bekeken. Ze draagt een fris bloemenjurkje en sandalen. En nou ja, ook een roze regenjasje. Open.
Halverwege de klim komt een ouder echtpaar ons tegemoet. Netjes wachten ze tot wij een van de vele smalle provisorische bruggetjes zijn overgestoken (omhooggaand verkeer heeft voorrang). Als ik de man passeer weet ik het zeker: onervaren is een understatement. Hij is – schat ik – in de zeventig. Hij heeft een wandelstok bij zich, maar dat is dan ook het enige. Hij draagt een korte broek en een dun regenjack. Als ik hem, hijgend van de klim, bedank voor het voorlaten, glimlacht hij.
“You look like you’re dressed for it”, zegt hij.

Ik glimlach terug en wandel de volgende fase in, vol vertrouwen in de goede afloop.
Ruim 6,5 uur later staan we weer beneden. Moe.
Maar voldaan, denk ik.


Balu-trail, Glacier National park, Canada.