12 februari 2010

buurtcafé

‘Nou, ga toch zitten, meiden’ Haar Amsterdams is plat. ‘Het is zó koud. Ruud steekt direct de kachel nog even aan voor jullie.’ Ze gebaart naar Ruud en roept door de donkere, rokerige ruimte: ‘Ruud, zet jij die kachelpijp nog even aan voor die meiden?’ Dan wendt ze zich weer tot ons.
‘Het is ook zó koud. Ik zag jullie al staan daar, op de brug. Ik dacht: haal dat ding weg en kom binnen, kinderen.’ Ze wijst naar ons statief. ‘Dat is toch veel te koud? Nou, wat willen jullie: een lekker opwarmertje maar?’

Wij rillen en trekken onze handschoenen uit, onze sjaals, onze mutsen af. Onze voeten tintelen. Onze neuzen zijn rood.

‘Misschien…’ We weifelen, nadat ze de twee oude borrels op tafel heeft gezet.
‘Wat te snacken?’ vraagt ze. Wij knikken voorzichtig. Zij zegt vastberaden: ‘Dan regel ik dat toch.’ We kijken haar aan. ‘Of willen jullie soms de kaart?’ Wij knikken weer. Nou, dan krijgen jullie toch de kaart.’
Ze kijkt met ons mee en geeft uitleg. Bitterballen (daar krijg je er maar 6 van, want ze zijn wat groter), gehaktballetjes, loempia’s. Of de mix. Van alles wat is dat.
‘Is er misschien ook iets vegetarisch bij?’ vraag ik.
‘Ja!’. Ze wijst met haar vinger naar het rijtje snacks. ‘Die kipnukkets. Dat is met kip.’
‘En de loempia’s’, vraag ik?
‘Kind, ik zou het écht niet weten.’

Vanaf de bar klinkt hard gelach. Ze kijkt om. ‘Oja, zegt ze, dat wou me neef nog vragen. Hij zegt: die dames houden van oude borrels. Maar houden ze ook van oude kerels?’
Wij glimlachen en zeggen: ‘Dat hangt van de kerel af.’ Ze geeft het door aan de mannen, die net buiten ons blikveld zijn. Ze lachen, maar minder hard.
‘Een gebbetje moet kunnen, niet?’ vraagt ze. Onze wangen worden langzaam warm en we knikken. ‘Dank u wel’.
‘Maar het is een lekker ding hoor,’ zegt ze, terwijl ze met haar hoofd naar de bar gebaart, ‘mijn neef.’

Als we helemaal warm zijn gaan we weer. De mannen aan de bar houden de deur voor ons open. ‘Tot de volgende keer hoor!’ We knikken en gaan terug naar buiten, terug in de kou.