15 december 2019

Zie je wel

Fris ziet ze er uit als ze binnenkomt. Krachtig ook, een trotse jonge vrouw. Ze gaat zitten, zegt: ‘Hi’. Een tikje cynisme meen ik te bespeuren. Cynisme op haar eigen verschijning? We weten alle twee dat we hier niet voor de gezelligheid zitten.
Ze kijkt me kort aan, dan wendt ze haar blik af. Ik neem het woord. De boodschap is een moeilijke. Toch reageert Yasha nauwelijks. Ze knikt. Ze weet hoe het er voor staat.
‘Ok’ zegt ze, als er een stilte valt. Haar hoofd buigt iets dieper. Ze aanvaardt de maatregelen. Ze accepteert wat ik zeg, als een straf.

‘Hoe komt het dat je steeds zo achter raakt?’ vraag ik. Yasha zwijgt en haalt haar schouders op.
‘Ik ben gewoon stom geweest’ zegt ze. ‘Gewoon heel erg stom’. Ik voel hoe haar trots schuurt met de situatie en denk aan haar geschiedenis, die ik maar zo deels ken.
‘Stom?’

Zichzelf Stom vinden geeft Yasha houvast. Zolang het haar eigen schuld is, lijkt de achterstand onder controle, binnen haar macht. De straf heeft ze al lang geïncasseerd. Ze zal moeten stoppen met haar studie. Omdat ze niet goed genoeg is, niet hard genoeg heeft gewerkt, onvoldoende inzet heeft getoond. Stom. Maar onder controle. 
Het zichzelf Stom vinden hélpt haar niet. Sterker nog: het slaat haar lam. Ze doet al weken bijna niets meer en houdt de schijn van functioneren zo hoog als mogelijk op. Totdat dat niet meer lukt. En dat is al zo vaak gebeurd. ‘Zie je wel. Ik kan het niet, het heeft ook helemaal geen zin.’

En zo vervalt Yasha in een patroon. Een messcherp patroon, haar trots in kleine stukjes tussen ons in.

Als ik haar een andere optie voorhoud; de straf niet incasseren, maar blijven, langer studeren, aandacht geven aan wat haar in de weg zit - breekt voorzichtig het strenge, de innerlijke afkeuring. Er verschijnt er een klein meisje, een trillende lip, angstige ogen. Dan komt het verlangen. ‘Kan dat echt?’
‘Het kán.’Zeg ik. ‘Ja. Maar wat heb jij er voor nodig?’


In de weken die volgen neemt Yasha de uitnodiging om iets anders te doen dan wat haar eerste impuls haar ingaf, haar hoofd buigen en zich laten straffen, aan: ze geeft zichzelf toestemming om langer te studeren en op zoek te gaan naar een manier van studeren die bij haar en haar omstandigheden past.
Als ik haar een paar weken later in de gang tegenkom is haar rug recht. De trotse jonge vrouw is terug. Minder cynisch is ze ook, ze kijkt me gewoon recht en open aan.
Zie je wel, denk ik, steeds dat ik haar zie. Zie je dat je het bent: goed, slim, getalenteerd genoeg. En vooral: dapper en wijs genoeg om die stap te zetten, het onbekende in, op naar een plek waar je weer iets te leren hebt.

De naam van de student in deze tekst is om privacy redenen gefingeerd. De tekst is gebaseerd op een daadwerkelijk gesprek, maar aangepast met het oog op de leesbaarheid.

Pedagogisch: Het is voor een opleiding soms een lastige spagaat: studenten die onvoldoende functioneren of presteren. Ze kosten geld, tijd, aandacht. Soms is het trekken aan een dood paard. Het lijkt dan gemakkelijker of zelfs beter om een student maar te laten stoppen. En soms is dat ook daadwerkelijk zo.
Ik denk echter dat in onderwijsinstellingen veel meer aandacht besteed kan worden aan wat ik ‘interne omstandigheden’ zou willen noemen: persoonlijke overtuigingen die belemmerend zijn voor de ontwikkeling. In veel opleidingen wordt dat gezien als iets wat buiten het curriculum valt en dus iets wat de student zelf moet regelen. Ik pleit er voor persoonlijke ontwikkeling en dus aandacht voor dat wat intern belemmerend is een plek te geven IN het onderwijs. Ik ben er van overtuigd dat de leeropbrengst daarmee vergroot wordt.
Maar bovenal: door aandacht te besteden aan ‘interne omstandigheden’, doen we wat, wat mij betreft, de belangrijkste taak is van onderwijs: we helpen iemand ontwikkelen.
Als we hadden meegewerkt aan de Zie je wel van Yasha en haar dus hadden laten stoppen met haar studie, dan hadden we haar bevestigd in haar overtuiging over zichzelf (zie je wel ik ben hier ook veel te ---vul maar in voor).  Die overtuiging zal haar remmen in elke ontwikkelingsmogelijkheid die zich voordoet in haar leven.  
Aan ons onderwijsgevenden is het wat mij betreft de taak studenten te doen inzien dat ze ook anders naar zichzelf kunnen kijken en zich kunnen bevrijden van wat de ontwikkeling in de weg zit.

Thematisch: op jonge leeftijd horen wij boodschappen van onze ouders. Soms worden die boodschappen letterlijk uitgesproken (je zus kon de tafels al in groep 5), veel vaker trekken we zelf conclusies uit impliciete boodschappen van belangrijke mensen in ons leven (mijn moeder moet altijd huilen als ik boos ben, dus ik kan beter niet boos zijn).
Een dergelijke boodschap kan zich ontwikkelen tot een waarheid, een referentiekader en zo leidend worden in je leven. Gek genoeg geeft zo’n belemmerende overtuiging vaak een gevoel van veiligheid: je weet wat je krijgt. We houden ons graag vast aan hoe we denken dat de wereld er uit ziet. Maar helpen dergelijke overtuigingen je werkelijk verder?

-----------------------------------------------------------------------------

Disclaimer
De naam van de student in deze tekst is om privacy redenen gefingeerd. De tekst is gebaseerd op een daadwerkelijk gesprek, maar aangepast met het oog op de leesbaarheid.


Toelichting
Pedagogisch: Het is voor een opleiding soms een lastige spagaat: studenten die onvoldoende functioneren of presteren. Ze kosten geld, tijd, aandacht. Soms is het trekken aan een dood paard. Het lijkt dan gemakkelijker of zelfs beter om een student maar te laten stoppen. En soms is dat ook daadwerkelijk zo.
Ik denk echter dat in onderwijsinstellingen veel meer aandacht besteed kan worden aan wat ik ‘interne omstandigheden’ zou willen noemen: persoonlijke overtuigingen die belemmerend zijn voor de ontwikkeling. In veel opleidingen wordt dat gezien als iets wat buiten het curriculum valt en dus iets wat de student zelf moet regelen. Ik pleit er voor persoonlijke ontwikkeling en dus aandacht voor dat wat intern belemmerend is een plek te geven IN het onderwijs. Ik ben er van overtuigd dat de leeropbrengst daarmee vergroot wordt.
Maar bovenal: door aandacht te besteden aan ‘interne omstandigheden’, doen we wat, wat mij betreft, de belangrijkste taak is van onderwijs: we helpen iemand ontwikkelen.
Als we hadden meegewerkt aan de Zie je wel van Yasha en haar dus hadden laten stoppen met haar studie, dan hadden we haar bevestigd in haar overtuiging over zichzelf (zie je wel ik ben hier ook veel te ---vul maar in voor).  Die overtuiging zal haar remmen in elke ontwikkelingsmogelijkheid die zich voordoet in haar leven.  
Aan ons onderwijsgevenden is het wat mij betreft de taak studenten te doen inzien dat ze ook anders naar zichzelf kunnen kijken en zich kunnen bevrijden van wat de ontwikkeling in de weg zit.

Thematisch: op jonge leeftijd horen wij boodschappen van onze ouders. Soms worden die boodschappen letterlijk uitgesproken (je zus kon de tafels al in groep 5), veel vaker trekken we zelf conclusies uit impliciete boodschappen van belangrijke mensen in ons leven (mijn moeder moet altijd huilen als ik boos ben, dus ik kan beter niet boos zijn).
Een dergelijke boodschap kan zich ontwikkelen tot een waarheid, een referentiekader en zo leidend worden in je leven. Gek genoeg geeft zo’n belemmerende overtuiging vaak een gevoel van veiligheid: je weet wat je krijgt. We houden ons graag vast aan hoe we denken dat de wereld er uit ziet. Maar helpen dergelijke overtuigingen je werkelijk verder?
De Kleine Professor | Coaching & counseling

18 juli 2019

De stilstand van bewegen

Soms zie je het ineens: hoe mensen zich inhouden, zich aanpassen, hun emoties opkroppen. Het tikken van voeten, het klikken van pennen, het klemmen van kaken. 

Agitatie noemen ze dat ook wel. Agitatie kun je zien als één van de uitingen van passiviteit. Dat lijkt ergens gek, je kan namelijk heel druk zijn met tikken, obsessief je mail in de gaten houden, of gevoel wegslikken; je lijf is actief. Maar de passiviteit schuilt hem in dat wat je vermijd te doen: zeggen wat je er van vindt of waar je behoefte aan hebt. 

Met M heb ik het over zijn studie: hij staat er niet zo best voor. Hij stelt uit, komt niet opdagen, levert lage kwaliteit werk in. Studieontwijkend gedrag, kortom, een  geliefde term onder mijn HBO-collega’s. Ik bespeur enige vermoeidheid in mijzelf: we hebben dit gesprek al vaker gevoerd. Wat is er nodig om hem uit deze impasse te krijgen? Ineens zie ik zijn been. Het wiebelt. Er valt een stilte. De beweging wordt intenser. Iets in mij doet zeer als ik het zie. 

Passiviteit duidt vaak op miskenning: er is iets in jezelf wat je niet wilt horen, zien, erkennen. Zo lang je daar van wegblijft zet je jezelf klem. De stroming staakt, stagnatie slaat toe. 
M is passief. Niet alleen in zijn studieontwijkend gedrag, ook in de afwachtende manier waarop hij dit gesprek met mij voert. En M loopt vast. In zijn studie, in zijn leven. En dat is niet voor het eerst. Dat doet zeer. 

Ik deel mijn hypothese met M; dat hij zich afhankelijk opstelt, iets miskent in zichzelf en dat misschien al langere tijd doet. Zijn been stopt onmiddellijk met bewegen. Hij kijkt me aan, actief, een beetje boos misschien, maar wakker. En weer valt er een stilte. Een bewegingsloze stilte deze keer. 
Dan vertelt hij me over zijn basisschooltijd. Hoe hij zich verveelde en steeds slechter presteerde. Hoe hij niet gezien, maar wel beoordeeld werd. 

Zijn agitatie is verdwenen. Er ontstaat ruimte voor een beetje boosheid; even mag M zich uiten van zichzelf. En ineens ook komt er ruimte om anders te kijken naar het studeren, naar de passieve houding, en naar dat wat hij daar in anders zou kunnen doen. De opties komen van hem, niet van mij. Zijn kwetsbaarheid ontroert me. 

Later die middag zit ik op de fiets. Bij het stoplicht zie ik een man met zijn vingers knippen, terwijl hij luistert naar de vrouw die naast hem staat. De caissière later in de supermarkt draait haar ring om haar vinger, terwijl ze wacht tot de klant eindelijk de juiste pas gevonden heeft. Welk verlangens gaan er allemaal schuil onder al dat wiebelen en friemelen? 

En welke verlangens kun je herkennen in dit geniale voorbeeld van het Simplistisch Verbond?


09 juli 2019

De club van niet OK


Het is afstudeerdag op de opleiding waar ik werk: vieren en uitzwaaien tegelijk. Ik zie mij zelf al wat afstand nemen, in de observeerstand, me voorbereidend op het naderend afscheid. De zon schijnt en op het plein zie ik R, net haar diploma gekregen, wat rondwarrelen tussen de verschillende groepjes op het plein: een oppervlakkig kletspraatje hier, een slokje wijn daar, maar ondertussen het onbestemde gevoel: wat doe ik hier eigenlijk? 

We maken oogcontact. Ze komt naar me toe. 
'Hoe doe je het?' vraag ik. Ze haalt haar schouders op. 
‘Een beetje’, zegt ze en ze buigt haar hoofd. Ik knik. Ik herinner me mijn eigen afstudeerdag, meer dan 20 jaar geleden: intens, met mooie speeches, veel liefde, bloemen, wijn en ook zon. Precies als vandaag. 

Het schoolplein werd steeds leger, de familie ging weg en met een restje afstudeergenoten stelden we het afscheid nog wat uit in het café, in een vreemde mengeling van aangeschoten weemoed en dronkemansblijdschap. En later, diep in de nacht, lag ik in bed, met mijn beste vriendin N, die de laatste trein naar huis ruimschoots miste. 
Doodstil is het. Ik staar naar het plafond, probeer zo stil mogelijk te ademen, me zo klein mogelijk te maken, zo min mogelijk ruimte in te nemen. Aan alles hoor ik dat N ook wakker is, even stijf als ik ligt te wachten tot het ooit weer ochtend wordt, de dag begint, het leven weer verder. Dan neem ik een risico en vraag het haar: 
‘Ken je dat; dat een dag fantastisch was, er alleen maar mooie dingen gebeurden en gezegd werden, dat alles de hele dag OK was en dat je dan toch, ook al weet je dat het onterecht is, alleen nog maar lelijke dingen tegen jezelf kunt zeggen, alleen maar kunt zien dat je ergens een opmerking onhandig geplaatst hebt, alleen maar kunt focussen op wat nét niet goed was en hoe vreselijk stom, lomp, mijn god, hoe kón je, straf, straf, straf?’ Ik hoor haar grijnzen, in het donker.  
‘Heb jij dat nu?’ vraagt ze. Ik knik.
‘Ik ook’, zegt ze. 
We lachen. En we huilen. Waarom toch altijd dat lelijke gevoel, die lelijke stem, wat je ook doet, hoe de dag ook verloopt? Waarom? De gedeelde smart maakt het leed iets zachter en we vallen langzaam in slaap, tot het ochtend wordt, de dag begint, het leven weer verder. Het is de eerste keer dat ik mij besef dat ik het ben die mijn zelfbeeld in stand houd, dat de stemmen die ik hoor over mijzelf, de oordelen, de eisen, van mij zelf zijn. Het is het eerste - nog wazige - uitzicht op een keuze.  

Ik fluister de herinnering in het oor van R. Ze knikt en glimlacht. Ze kent het. J. is ook lid van de club van niet OK. 
‘Ik had gewoon gehoopt dat het anders zou zijn’, zegt ze zachtjes. Die ken ik ook, de hoop op anders. En nog iets verder weg verstopt: de angst daarvoor: wat als het ineens allemaal anders zou zijn? Hoop en angst komen samen. Daar zit de sleutel. 

Franklin Ernst (1971) verzon ooit het OK-kwadrant: een schema van 4 houdingen ten opzichte van jezelf, de ander en de wereld om je heen; 4 vensters waardoorheen je kijkt. 
Je nam ze over van belangrijke ouderfiguren in je leven en/of ontwikkelde ze onder invloed van gebeurtenissen, die je duidde vanuit een nog niet logisch denkend kinderbrein. 

Meestal, wanneer er niets aan de hand is, zijn wij gewoon OK met onszelf (Ik +) en met de ander (Jij +). Maar zodra er iets moet, er stress ontstaat, druk, spanning, dan zet je een van de andere brillen op, en zie je de wereld door een filter dat je goed kent, dat je vertrouwt is, dat op een bepaalde manier veilig voelt:
  • Ik ben wel OK (IK + ), maar de ander niet (jij - ): die gedraagt zich belachelijk, heeft geen idee, hield een slechte speech voor je, omdat ze onvoldoende betrokken was, etc.
  • Jij bent wel OK, maar ík, ik verpest het altijd, ik moet altijd iets stoms zeggen, ik ben nooit goed genoeg. Ik ben niet eens in staat om… je herkent wellicht de bril waarmee zowel vriendin N als ik in bed lagen. 
  • Of: zowel ik als de ander, of eigenlijk de gehele wereld is niet OK. Het heeft ook helemaal geen zin. Dat hele afstudeerfeestje is één grote farce, plastic. Wat doe ik hier? Wat is dat hele diploma uberhaupt waard? (Ik -, jij -) 

Het lijkt een gegeven geworden: de bril waarmee je naar de wereld kijkt, het referentiekader dat je zicht bepaalt wanneer je onder druk staat. Maar het is geen gegeven. Het hoeft niet altijd zo te zijn. 
Door je bewust te zijn van bijvoorbeeld het kwadrant van Ernst kun je jezelf bevragen: wat heb ik nodig om OK te zijn, of om de ander OK te houden?
Want alleen in Ik +, jij + kun je goed functioneren. Daar kun je tevreden zijn over wat je hebt bereikt - je diploma halen, een gekke dag als een afstudeerdag doorkomen zonder schade op te lopen of te maken, en kun je ook mild kijken naar anderen; die speech die tegenviel. Je weet ook wel hoe druk zij ihet heeft en hoe spannend ze speechen eigenlijk vindt. Pas dan kun je op het plein zitten, de zon je huid voelen verwarmen en om je heen kijken, de dag nemen zoals hij is: een tikje feestelijk, een tikje weemoedig. Maar OK. 

Ik geef R, een knuffel. 
‘Een beetje is al best veel’, zeg ik. ‘En ik vind je fantastisch’. 
Ik hoop R, dat je ergens in de verte de keuze ziet gloren. De keuze om jezelf en de ander OK te vinden, wat er ook gebeurt. En zelfs trots te zijn op de stappen die je, dwars door alle filters heen, hebt gezet. Trots te zijn op dat je de hoop hebt durven laten winnen van de angst. 

juli 2019


Bron: Hay, Julie. We lossen het samen wel op, Transactionele analyse op de werkvloer.