05 december 2013

kom

Parmantig steekt ze haar vingertje in de lucht, zodra ze het deuntje herkent. Ze maakt haar ogen groot en vormt met haar lippen een O. O, verwachting. O, verlangen.
'Hij komt, hij komt', zingt ze.
'Komt hij, Fenna?' vraag ik. Ze knikt, in volle overtuiging. Hij komt.
'Wie dan eigenlijk?' vraag ik, verhulde schooljuf die ik ben.
'Sintekaas', zegt ze.
'En dan?'
'Sartepiet'
'Zwarte piet?'
'Ja! Samen zingen!'

Het verlangen is geplant. Net twee is ze, vol van het niet weten wat straks is, morgen, later. Ze kent alleen het nu en nu ook: Sintekaas, die komt.
'Mama zingen', zegt ze, terwijl ze haar heupjes heen en weer wiegt op de klanken van Zie ginds komt de stoomboot. Ik knik en zing de woorden die ooit even diep in mij geplant zijn, lang voordat ik wist wat ze betekenen, heel lang voor ik wist van de zuigende kracht van het verlangen.
Het komt. We weten niet wat, we weten niet hoe. Het komt.

'Zingen, mama!'
Samen zingen we.
Ik strijk de piekerige haartjes achter haar oor.
Hoe waaien de wimpels, al heen en al weer. 

16 september 2013

zondagse zaken

Moe zijn we. Tussen de beginnende herfstdruipneuzen en -buien door drinken we koffie in de tuin. De peuters scheuren op loopfietsen en andere peutervoertuigen over het gedeelde tuinpad. Als er even niet gehuild of gesnoten moet worden en de fietsen eventjes naar ieders zin herverdeeld zijn, zuchten we. 
‘Kwart voor zes al’, zegt de buurman, papa van de tweeling. Ik kijk hem vragend aan. ‘Toen werden ze wakker. Ik probeerde ze nog uit te leggen  dat dat veel te vroeg was, maar daar waren ze het niet mee eens.’  Ik knik. 
‘Fommel’, zegt de ene peuter en trekt aan mijn broekspijp, waar een flinke chocoladepastavlek op zit van het ontbijt. Soms helpt negeren, soms vergeten ze heel snel wat ze eigenlijk willen. 
‘Ik was laat, maar stond wel om 4 uur melk te verwarmen en luiers te verschonen’ zeg ik. De buurman knikt.
‘Fommel. Mama Fommel!’ 
We kijken elkaar aan. 
‘Ook Fommel, papa. Pappa, Fommel!’ Zij trekken elk aan een van zijn broekspijpen.

‘Wat is er?’ vraag ik aan die van mij. 
‘Fommel. Wil Fommel. Mama helpen.’
Die van hem gaan er dwars doorheen: ‘Nee ik fommel. Ik fommel eerst!’ Er vallen wat druppels, maar de regen zet niet door.

‘We kunnen niet allemaal tegelijk op de fommel’, zegt de buurman. Ik glimlach. Vermoeidheid maakt passief. Passiviteit is besmettelijk en uit zich op jonge leeftijd in jengelen, huilen, niets goedvinden, niets willen en huilen. Wij weten dat heel goed. Dus hijsen we ons uit onze stoelen, hangen de schommel klaar en stellen een verdeelsleutel op. Iedere peuter even, om de beurt, de nietschommelpeuters maken neppannenkoeken op het houten gasfornuis. 
Ik duw. De buurman zorgt dat de andere twee niet door de schommel gelanceerd worden tijdens het pannenkoekenbakken. 
‘Mama hard!’ roept die van mij, die als eerste mag fommelen. Ik duw harder en neem tussendoor de laatste slok koudgeworden koffie. Het is zondag, elf uur. Het laatste beetje zomerzon schijnt tussen de buien door op onze gezichten. We zingen. De laatste regel zo hard als het kan: 'Nóóóóóóóóóit kwam Berend botje meer om!' 

04 juli 2013

instituut

Vroeger, toen alles nog goed was, beheerde M. de kantine. Ze draaide ballen op plastic planken en hergebruikte de servetten. Maar ze 'kon' je en en jij 'kon' haar. We benne op de wereld om mekaar om mekaar... 
Nu huist er een cateringbedrijf op de plek waar M. haar soep en haar ballen bereidde. Alles is er hygiënisch, georganiseerd, onder controle. De juffrouw achter de glazen vitrines vol fabriekslekkernijen draagt een uniform en haar haar in een frisse paardenstaart. Het huisreglement hangt duidelijk zichtbaar aan de muur. 

Vandaag is de allerlaatste les. We hebben taart. Zo van de bakker, ongesneden. Verlekkerd kijken we er naar.  'Haal jij de koffie?, zeg ik tegen K, dan zoek ik een mes. De studenten lachen en zeggen nog: 'Succes!'  

De conciërge schudt zijn hoofd. 
'Messen mogen niet meer', zegt hij. 'Ik heb hier niks, nog geen theelepeltje. Je moet naar de kantine.' Ik knik. Ik voel de bui al hangen. Voor de balie wacht ik tot het meisje met de paardenstaart de bestelling voor morgen aan de telefoon heeft doorgegeven en me vragend aankijkt. Ik houd de taartdoos omhoog en zeg: 
'Ik heb hier een taart.' 
'Ja...', zegt ze. 
'Hij is ongesneden.' 
'Ja...' zegt ze. 
'Kan ik misschien even een mes lenen en wat schoteltjes? We hebben de laatste les.' Resoluut schudt zij haar hoofd. 
'Ik kan helaas niets uitlenen', zegt ze en wijst naar het geplastificeerde A4-tje met regels aan de muur. 
'Maar...' zeg ik. Ze schudt haar hoofd. 
'Wilt u anders de taart even snijden? Of kan ik het hier zelf even hier doen?'
'U mag ábsoluut niet achter de balie komen' zegt ze, nog voordat ik maar een stap kan verzetten. De doos hangt tussen ons in de lucht. Ik wacht. 

Het meisje kijkt naar de messen die aan hun staal tegen de muur hangen. 
'De messen zijn vanmorgen nog geslepen...'
'Ja...'zeg ik. Ze zwijgt, denkt na. 
'Ik heb zelf jaren in de catering gewerkt', zeg ik - wat waar is, maar wel heel lang geleden. Ik denk aan mijn eigen messen die zo bot zijn dat je er nauwelijks nog iets mee kunt. Het meisje kijkt van mij, naar de taartdoos, naar de messen. Seconden tikken weg. 
'Het is op je eigen risico, hoor', zegt ze dan. 'Ze zijn echt heel erg scherp.' 
'Maar natuurlijk' zeg ik. Ik neem het vleesmes, dat ze met het lemmet naar me toe aangeeft, voorzichtig aan en zet de taartdoos op een van de statafels. 
'Pas op hoor!' zegt ze, terwijl ik het mes voorzichtig op de tafel leg. 

Met een gesneden taart, zonder schoteltjes, en stukjes toiletpapier bij wijze van servetjes kom ik terug in het lokaal. Er staat nog één kopje koffie op tafel. Voor mij. Het is koud. 

27 juni 2013

van hier

 
het is niet ver!
niet ver hoor, 
het is hier!

maar jij, vertraagde vrouw met je vertraagde tred
ziet niet hoe - ongemerkt - je kiezel voor kiezel hebt verlegd

niet ver, die dag, van niet ver spraken we
en niet veel verder raakten we, met kiezels in de magen

en later, tussen stromend zand, in schurend water
nog eens zoveel vertraagder

denk ik: niet ver is al een eind op weg
en jij: niet ver is weg
van hier, ver weg
van zand en water, grind en steen

vertraagde vrouw alleen


voor carolien, 19 juni 2013 

21 maart 2013

weerstand


‘Mevrouw...’ Over zijn leesbril heen kijkt hij me aan. Voor de zoveelste keer verbaas ik me over de neutraliteit van zijn gezicht. Deze man schmiert op geen enkele manier. Geen glimlachje, geen frons. Iedere mening over de wijze waarop ik mijn fiets onderhoud kan ik in zijn gezicht projecteren. Ik vind geen goedkeuring, geen afkeur, geen verzachtend begrip, geen opvoedkundig verlangen. 
‘U fietst al enige tijd dwars door uw rem heen’. Wat stram trekt hij zichzelf omhoog. 
‘Dat meent u niet’, zeg ik en denk even na. ‘Daarom gaat het de hele tijd zo zwaar!’ 

Hij negeert mijn opmerking. Hij negeert ook mijn verontwaardigde geschamper dat er op volgt. Ik geef graag iets de schuld van wat mij in het leven tegenzit - al is het een kabeltje. Hij bladert door zijn grote bedrijfsagenda en zegt: ‘U kunt hem morgen wel weer ophalen. Ik vervang de rem. Dat kost u vijftien eurootjes. Exclusief materiaal.’

Ik knik. ‘Graag’ zeg ik ook nog. Ik schmier vaak meer dan mij lief is. Ik neem het bonnetje in ontvangst en rommel nog wat met mijn portemonnee. Hij wacht geduldig tot hij weer verder kan met zijn werk. Er schieten allerlei opmerkingen door mijn hoofd die de prachtige symboliek van al-tijden-door-mijn-rem-heen-fietsen lichtvoetig doch spitsvondig verwoorden. Kunt u mijzelf anders ook even... nee. Misschien kunt u míjn kabeltje ook even... nee. Als in het leven alles... nee. Ik zwijg. Godzijdank zwijg ik. Zijn gezicht blijft neutraal. Even vraag ik me af waar dan toch die diepe rimpel in zijn voorhoofd vandaan komt. Dan draai ik mij om en zeg: ‘Tot morgen dan. En alvast bedankt!’ Het belletje van de winkeldeur klingelt vrolijk. Morgen fiets ik weer. Voor vijftien euro. Nergens meer dwars doorheen.

21 februari 2013

lucht


Hij tuurt in de computer. 'Momentje hoor', zegt hij. Ik knik. Geduldig. Bereidwillig.  

Hij haalt terug wat er allemaal gebeurd is, in korte, opsommende zinnen, tot aan waar we nu zijn. Hij kijkt naar zijn scherm en heel soms, heel even naar mij. Soms twijfelt hij. Ik houd me in, vul hem niet aan, corrigeer hem niet. Hij haalt dit terug zodat we op één lijn zitten, zeg ik tegen mezelf. Hij haalt het terug voor zichzelf. Hij haalt het terug omdat afspraken zo beginnen, omdat de wereld zo in elkaar steekt, omdat alles nu eenmaal zo is als het is. Ik slik.

Als alle plichtplegingen geweest zijn permitteer ik mij een grapje. Of zegt hij iets dat de spanning breekt? Ik weet niet eens wie er begint, maar ineens is daar door het raam de straat, zijn daar de bomen waaraan de eerste knoppen komen, gaan daar de vogels. Ineens zie ik aan het haakje in de verder witte muur, zijn jas; sportief, waterdicht, warm. Uit de mouw puilt een stukje sjaal in dezelfde bruintint. Even glinstert daar zijn vrouw. Ze houdt de sjaal dicht tegen de jas en zegt: deze kan. Ze knikt, precies als hij. Zacht lentelicht op zachte wangen. Ze glimlacht. 

Hij staat op om mij een hand te geven. We zijn klaar. Ik mag gaan. Ik onderdruk de neiging om te zwaaien. Dag, hoor, daaag! Het zijn serieuze zaken die hier besproken worden. Wij zijn serieuze mensen. Dit is een serieuze plek. 

13 februari 2013

tussentijd


We kunnen kiezen tussen Turkse of Duitse wijn. Dat zegt iets over de wijk waar ons hotel in staat. 'Ist es gut?' Vraag ik in mijn belabberde Duits en wijs naar de Duitse wijn. De vrouw glimlacht en zegt - alle talen overstijgend - ‘Normal’. Wij knikken en nemen allebei onze eigen fles. Hij een rode, ik een witte. 'Normal ist gut', mompel ik nog, terwijl we de deur van het volgestouwde winkeltje openen. 

Na allerlei grootse en meeslepende ontwikkelingen te hebben meegemaakt zijn we er een paar dagen ‘tussenuit’. Het voelt meer als ertussen in, tussen het echte leven en vakantie in, tussen uitrusten en instorten in, tussen begrijpen en overstroomd worden in, maar wij nemen genoegen met wat mogelijk is. Normale wijn. Er tussen in. 

Het bed op onze goedkope hotelkamer zakt diep door. We lezen wat. We lezen nog meer. We luisteren naar de buren die aankomen, badderen. We lezen. Om half tien word ik wakker.  Buiten is het donker geworden. Mijn boek ligt over mijn hoofd, M. zijn borst gaat regelmatig op en neer. Onze beider flessen staan, met hun schroefdop er nog op, ieder op hun eigen nachtkastje. We zitten er middenin, in het ertussen zijn. 
M. draait zich om en glimlacht. 'Wijntje?' vraagt hij. Ik schud mijn hoofd.