Parmantig
steekt ze haar vingertje in de lucht, zodra ze het deuntje herkent. Ze maakt
haar ogen groot en vormt met haar lippen een O. O, verwachting. O, verlangen.
'Hij komt,
hij komt', zingt ze.
'Komt hij,
Fenna?' vraag ik. Ze knikt, in volle overtuiging. Hij komt.
'Wie dan
eigenlijk?' vraag ik, verhulde schooljuf die ik ben.
'Sintekaas',
zegt ze.
'En dan?'
'Sartepiet'
'Zwarte
piet?'
'Ja! Samen
zingen!'
Het verlangen
is geplant. Net twee is ze, vol van het
niet weten wat straks is, morgen, later. Ze kent alleen het nu en nu ook:
Sintekaas, die komt.
'Mama zingen',
zegt ze, terwijl ze haar heupjes heen en weer wiegt op de klanken van Zie ginds komt de stoomboot. Ik knik en
zing de woorden die ooit even diep in mij geplant zijn, lang voordat ik wist
wat ze betekenen, heel lang voor ik wist van de zuigende kracht van het
verlangen.
Het komt. We
weten niet wat, we weten niet hoe. Het komt.
'Zingen,
mama!'
Samen zingen
we.
Ik strijk
de piekerige haartjes achter haar oor.
Hoe waaien de wimpels, al heen en al weer.
Hoe waaien de wimpels, al heen en al weer.