08 juli 2009

weg

Helemaal naar Westpunt rijd ik. Het is verder dan ik dacht. Onderweg zie ik landhuizen en natuurparken. Ik sla niet af, ik stap niet uit. Als ik door een wijk van Westpunt rijd - een rijke wijk, met mooie huizen, groene tuinen en grote auto’s voor de deur - word ik ineens heel moe. Ik weet niet wat ik zoek. Ik weet niet waar ik me veilig voel. De onrust tikt tegen mijn huid en tintelt in mijn vingers. Ik keer om, terug de weg op, die ene weg die west aan oost verbindt.

Wanneer ik de hoek omga, de richting in van het huis waar ik nu woon, word ik rustiger. Ik zucht. Heuvel over, bocht om, heuvel over. Op wat volgens mij hun vaste stek is hangen wat dorpelingen of werklui op een bankje langs de kant. Mijn ramen staan tegen elkaar open. ‘Hee!’ roepen ze en zwaaien naar me. Ik toeter en zwaai terug.

De honden blaffen als ik binnenkom. ‘Hallo!’ zeg ik. Daar ben ik weer!’ Ze kwispelen, we knuffelen en springen heen en weer op de veranda.
‘De wereld is wat groot voor mij vandaag,’ zeg ik, als ik het spelen moe ben. Vali struint al door de tuin. Ze blaft, in de hoop op een geschrokken hagedis om achteraan te gaan. Ze heeft haar eigen avonturen. Dichtbij, in haar eigen tuin, tussen de stekelige struiken.