Ik vind alle oude schriftjes terug van de pianojuf. Door weer en wind zie ik mijzelf weer fietsen in een jaren tachtig wijk, op weg naar een jaren tachtig woning, met een aangebouwde, goed geïsoleerde kamer, waar precies één piano, één juf en één ik in paste. Ik in de pubertijd. Het voelde altijd iets te klein.
Iedere week twee toonladders. Ik hoor mijn nagels tikken op de toetsen en de juf die streng naar mijn handen kijkt. Ik wil ze niet knippen. Ik ben net van het bijten af.
Iedere week twee toonladders en beginnen bij de theorie. De hamers op de snaren, de ontwikkeling van het akkoord. Het zegt me niets ik wil alleen maar af van al dat ongemak wat in mij krampt, niet met een toonladder, niet majeur, mineur en melodisch ik wil rammen, ik wil van die strenge regels- ik ga van pianoles af.
Tussen de eerste sonatines roept haar handschrift mij naar het klavier. Ik glimlach, zet het schriftje op mijn nieuwe instrument en speel het huiswerk van de allereerste les. Mijn nagels tikken op de toetsen. Niemand zegt wat. Lange reeksen noten van mijn vingers via hamers naar de snaren. De klank is vol. De melodie nog klein, maar veilig. Ik speel mijn toonladders met de verkeerde kruisen. Niemand zegt wat. Ik speel tot mijn polsen zeer doen en mijn oren suizen. Een eindeloze oefening, om in te schuilen.