04 oktober 2011

loslaten

Als je net een kind op de wereld hebt gezet, krijg je nieuwe vrienden. De overbuurvrouw (iedere dag even zwaaien, daag buurvrouw), de postbode (hij heeft er zelf drie, en ze groeien zó hard) uitzending gemist (altijd wat je altijd nog eens en juist niet wilde zien), de koektrommel.
Welke zaken van belang zijn, dat is eenvoudig: houd bij het aantal poepluiers, het aantal plasluiers (belangrijker), de rechter of de linkerborst, de temperatuur. Wat ik graag had wíllen bijhouden is het aantal keer dat de volgende zinsneden tegen mij zijn uitgesproken:
1) geniet er van
2) wat een wonder
3) het gaat zó snel
Meestal worden alle drie de zinnen overigens door dezelfde persoon en redelijk vlak na elkaar uitgesproken:
‘Wat een wondertje, hè? Geniet er maar van, hoor. Het gaat zó snel.’ Ik hoor dan:
‘Grijp je kans, kind. Geniet er van. Geniet met volle teugen. Grijp wat je grijpen kunt. Neem alles in je op. Want voor je het weet heb je alles gemist, is het te laat, in de pubertijd, de deur uit, mislukt, dood.’
Hoe vaker het woord genieten gebezigd wordt, hoe minder ik weet wat het betekent. Genieten. Is dat de diepe scheur die ik in mijn borstkas voel wanneer ze zo hard huilt dat haar ribben er van trillen? Is het de steek in mijn tepel als ik haar aanleg en ze toehapt (welke idioot verzon die woorden?) Of juist de steek in mijn borst als ze er niet is en ik een ander kind hoor huilen? Of is het misschien dat wat ik zie als ik in de spiegel kijk: een grijze huid, donkere kringen, een paar kilo te veel, een gekromde rug? Of de ondoordringbare waas in mijn kop wanneer ik mij ’s nachts mijn bed uit sleur – nu al weer ik sliep toch net?

Maar een wonder is het, dat is waar. Bijna een etmaal hard werken en alles is anders. Alles. Ik kijk anders, ik denk anders, ik doe anders, ik voel anders. Ik herken die vrouw niet die ik in de spiegel zie. Ik ken die stem niet die ik hoor als ik het kind in slaap praat. Ik ken die liefde niet die mij – vanaf het eerste geluidje dat ze maakte – verscheurt. Wonderlijk.

De postbode kijkt mij - haast dagelijks - lief en een tikje bezorgd aan. ‘Gaat het goed?’ vraagt hij als ik teken voor ontvangst. Zou hij het zien? Zou hij weten dat ik zit te huilen achter Uitzending gemist? Hij brengt me wat ik op internet bestel (voedings-bh’s, een babygym,  kinderliedjes.) Hij weet in ieder geval niet dat ik de meeste pakjes de volgende dag al weer terugbreng naar het postkantoor. Wat ik probeer te kopen via internet, vind ik maar niet. Niet in de pakjes van die lieve postbode. Niet in de series die ik kijk. Niet in de koektrommel. Vervulling is niet te vinden. Vervulling is er, of zij is er niet. Net als loslaten iets is wat je niet kunt doen. Dat gebeurt. Of niet. Je neemt het leven zoals het is. Of niet.

Het leven roert zich in de hoek van de kamer. Ik til het op en kijk er naar. Het glimlacht.