30 maart 2012

onderweg

Ik kijk op het schermpje van mijn telefoon en schud mijn hoofd. 'Dat red je niet meer', zeg ik. 'De laatste aansluiting is over een kwartier en we zijn pas over een half uur op Utrecht.' Ze kijkt me aan met grote, blauwe ogen. Haar hoofddoek is ook blauw. De rest aan haar is zwart.

Ze belt, spreek snel Arabisch, belt iemand anders. Ik neem haar mee de trein in naar Utrecht. 'Alle beetjes helpen', zeg ik nog. Ze knikt. 
'Wil je anders op mijn bank?' vraag ik. Ik moet er niet aan denken, een vreemde op mijn zwarte bank, maar die blauwe ogen. Ze schudt haar hoofd. 
'Ik moet naar huis', zegt ze. 'Anders krijg ik problemen.' Ik knik.
De minuten duren lang. Uiteindelijk komt het verlossende woord. 
'Mijn vriend komt me halen', zegt ze.
'Fijn', zeg ik en klop zacht op haar been. Mag dat? Vraag ik mij nog af. Ze glimlacht. 
'Dank je wel'. De rest van de reis probeert ze haar tranen voor me te verbergen.

Bij het afscheid zwaait ze. 'Weet je waar je naar toe moet?', vraag ik. Ze knikt.