05 november 2015

dragen


Voorzichtig ben ik, als ik haar probeer uit te leggen hoe het zit: 
‘Als je heel oud bent, héél oud, ouder nog dan opa en oma, dan ga je dood.’ Ik slik. 
‘Dat weet ik al lang, mama’ zegt ze. ‘Net als grote oma. En EJ. Die zijn ook dood, toch?’ 
Klopt, meisje. Die zijn dood. Maar EJ was ziek, weet je nog.  Heel ziek. Als je héél ziek bent ga je ook wel eens dood.’
‘Jaha, mam. Net als Sieg. Sieg was ziek. Hihi, dat rijmt!’
Klopt, mop. Sieg was ziek. En dat rijmt een beetje.’
‘En nu is Sieg dood.’

Met drie overledenen in één week is dood een thema. Maar voor wie eigenlijk, vraag ik mij af. F rijgt haar kraaltjes aan een lange draad en zegt:
‘Kijk mam, deze vind ik de allermooiste. Deze. Kijk!?’

Niet veel later sta ik in een haag voor een kerk. De kinderen van oma M, zelf al op leeftijd en in lange zwarte jassen, dragen haar kist naar kerk. Ze lopen tussen hun eigen kinderen door. Wij glimlachen naar hen. Zij glimlachen naar ons. We drukken de tranen zachtjes weg. De generatie die draagt wordt gedragen. 
Ik denk aan F. die haar kraaltjes rijgt. Zij vervult al de lichte taak van het dragen. 

‘Is oma M nog steeds dood?’ vraagt ze als ik haar ’s avonds naar bed breng.
‘Ja, lief,’ zeg ik. ‘Oma M. is nog steeds dood.’ 
‘Wij niet hè mama? Wij zijn toch niet dood?’ 
‘Nee meisje. Zo is het. Wij zijn leven.’