Een krappe lift. Drie fietsen. We schuiven en schurken wat. Het past. De lift zakt.
‘Pas op voor je kabeltje’ zegt de dame. Ik kijk naar de brei van kabels, handvatten en stangen.
‘Die van mij kunnen wel wat hebben, maar jij,’ zeg ik tegen onze andere liftgenoot ‘hebt er nog maar één. Daar moet je zuinig op zijn.’ De twee kabels van zijn handremmen zijn gesprongen. Ze steken vrolijk in de lucht. Alleen zijn versnellingskabel is nog intact. Hij kijkt me aan en glimlacht.
‘Ja, ik fiets tegenwoordig op gevoel’, zegt hij.
‘Dat kan’, zeg ik en glimlacht terug.
De lift stopt, de deuren gaan open. We zijn op het stationshalniveau. De dame trekt haar fiets langs de mijne en verlaat de lift.
‘Moet jij er ook uit?’ vraag ik de jongen. Hij twijfelt en kijkt om zich heen.
‘Waar moet jij heen?’ vraagt hij.
‘Nog één omlaag.’ Hij knikt. De lift zakt verder.
‘En daarna?’ Zijn ogen zijn helder.
‘Naar Utrecht,’ zeg ik 'maar mijn trein rijdt net weg.' Terwijl de liftdeuren openschuiven glijdt mijn trein weg van het perron. ‘Maar weer naar boven, dan’, zeg ik.
‘U kunt ook met mij mee’, zegt de jongen. Hij blijft staan, net als ik. De deuren gaan dicht, de lift zet zich in beweging.
‘Dan gaan we naar de sauna’, zegt hij. ‘Ben je daar wel eens geweest?’
In de stationshal stapt hij op zijn fiets. Hij slingert om een NS-medewerker, die hem probeert te stoppen. Dan draait hij zich om en steekt zijn hand in de lucht.
Ik knik.
‘Pas op voor je kabeltje’ zegt de dame. Ik kijk naar de brei van kabels, handvatten en stangen.
‘Die van mij kunnen wel wat hebben, maar jij,’ zeg ik tegen onze andere liftgenoot ‘hebt er nog maar één. Daar moet je zuinig op zijn.’ De twee kabels van zijn handremmen zijn gesprongen. Ze steken vrolijk in de lucht. Alleen zijn versnellingskabel is nog intact. Hij kijkt me aan en glimlacht.
‘Ja, ik fiets tegenwoordig op gevoel’, zegt hij.
‘Dat kan’, zeg ik en glimlacht terug.
De lift stopt, de deuren gaan open. We zijn op het stationshalniveau. De dame trekt haar fiets langs de mijne en verlaat de lift.
‘Moet jij er ook uit?’ vraag ik de jongen. Hij twijfelt en kijkt om zich heen.
‘Waar moet jij heen?’ vraagt hij.
‘Nog één omlaag.’ Hij knikt. De lift zakt verder.
‘En daarna?’ Zijn ogen zijn helder.
‘Naar Utrecht,’ zeg ik 'maar mijn trein rijdt net weg.' Terwijl de liftdeuren openschuiven glijdt mijn trein weg van het perron. ‘Maar weer naar boven, dan’, zeg ik.
‘U kunt ook met mij mee’, zegt de jongen. Hij blijft staan, net als ik. De deuren gaan dicht, de lift zet zich in beweging.
‘Dan gaan we naar de sauna’, zegt hij. ‘Ben je daar wel eens geweest?’
In de stationshal stapt hij op zijn fiets. Hij slingert om een NS-medewerker, die hem probeert te stoppen. Dan draait hij zich om en steekt zijn hand in de lucht.
Ik knik.