15 juli 2009

voor de zaak

‘Kan ik deze dames misschien van dienst zijn?’
Hij houdt zijn hoofd en schouders licht gebogen. Hij is ook lang, zeker anderhalve kop groter dan wij zijn. Zijn baard is grijs, zijn ogen zacht.
Wij twijfelen. Het is moeilijk kiezen, een hal vol eettentjes die allemaal min of meer hetzelfde serveren. Tenminste, zo op het eerste gezicht. Maar zoiets moet je niet zomaar zeggen en ook niet zomaar denken. De verschillen zijn groot. Ik zie ze gewoon niet. Nog niet.

‘Twee mooie dames. Gaat u toch zitten. Wat zou u willen eten? Vlees? Vis? Aardappels? Rijst?’
Wij kijken elkaar aan.
‘Daar, mijn mooiste tafeltje.’ Nog net niet duwt hij ons. ‘Neemt u toch plaats.’ Zijn accent klinkt Surinaams. Hij drukt ons een geplastificeerd A4tje in de hand. Het is de menukaart, die net zo plakt als het plastic tafelkleed. ‘Wat willen de dames drinken?’

We praten en praten. Al snel komen er papieren op tafel.
Na een tijdje komt de lange, licht gebogen Surinamer naast ons staan.
‘Genieten jullie wel?’ vraagt hij. Ik lach. F. lacht.
‘We genieten zeker. Heel erg zelfs’, zeg ik.
‘Maar jullie eten niet!’ Hij wijst naar onze borden, waarop de roti nog haast onaangeroerd tussen de pompoen en de aardappels ligt. ‘Roti moet je eten als zij warm is. Hij houdt zijn wijsvinger en duim bij elkaar. ‘Als je haar af laat koelen wordt ze taai.’
Schuldbewust kijken we hem aan. We eten. De roti is al een beetje taai, maar heerlijk met de vlezige pompoen en met de verse sla.

Als we gaan en willen betalen, maakt hij een bescheiden buiging.
‘Ik hoopte al dat jullie bij mij zouden komen’ zegt hij. ‘Twee mooie dames.’ Wij lachen. Het onderscheid is soms moeilijk te maken: eigenbelang of een welgemeend compliment. Hij kijkt ons aan. ‘Ik zeg het niet alleen om jullie te paaien’ zegt hij dan. Het is ook goed, twee mooie dames. Goed voor de zaak.’

‘Komen jullie terug? Jullie moeten terugkomen.’
We knikken en we zwaaien.