‘Drie dagen duurde het’, zeg ik. Ik lach om mezelf en zie mezelf lachen om mezelf. ‘Drie dagen was ik alleen. Echt alleen. Toen dacht ik: ik wil niet alleen zijn.’ Je fronst. Ik zie de frons die ik zelf probeer te vermijden. Ik voel de beginnende rimpels in mijn voorhoofd. Even twijfel ik. Hoe leg ik dit aan iemand uit? En waarom?
We zwijgen. Het is koud buiten. De eerste kou van het jaar. Het eerste verlangen naar een warme plek. Ik vertel over de lange weken waarin ik me, na een jarenlange zucht naar eenzaamheid, realiseerde dat dat het niet was. Ik vertel over de stilte. Ik vertel over het verlangen.
‘Gefeliciteerd.’ zeg je. ‘En nu?’
Nu ja, denk ik. En nu. De dag is vol geweest. Op haar manier gevuld, op haar eigen manier in eenzaamheid gevangen. Ik kijk je aan. Je wacht geduldig op een antwoord.
‘Nu vertel ik dit aan jou.’ Je fronst. Ik frons. We zwijgen. Jij knikt. Je lacht.
We zwijgen. Het is koud buiten. De eerste kou van het jaar. Het eerste verlangen naar een warme plek. Ik vertel over de lange weken waarin ik me, na een jarenlange zucht naar eenzaamheid, realiseerde dat dat het niet was. Ik vertel over de stilte. Ik vertel over het verlangen.
‘Gefeliciteerd.’ zeg je. ‘En nu?’
Nu ja, denk ik. En nu. De dag is vol geweest. Op haar manier gevuld, op haar eigen manier in eenzaamheid gevangen. Ik kijk je aan. Je wacht geduldig op een antwoord.
‘Nu vertel ik dit aan jou.’ Je fronst. Ik frons. We zwijgen. Jij knikt. Je lacht.