De dag was vol met boze mensen, principekwesties en ego’s. De adrenaline suist nog door mijn lijf, de boosheid en teleurstelling nog door mijn gedachten. Er is een flinke strijd te voeren, maar op de achtergrond sluimert voortdurend de twijfel: klopt deze strijd? En wil ik haar wel voeren?
Als ik de deur opendoe is het plein wit. Alle stadsrumoer is gedempt, de oranje lichten reflecteren zachtjes in de smetteloze sneeuw. Een half uur moet ik fietsen. De zoutwagens zijn nog niet langs geweest. Bang ben ik. Bang om te vallen.
Een auto komt van rechts. Ik rem.
Drie mensen komen naar mij toe gerend. ‘Gaat het? Heb je je bezeerd?’ Iemand zet mijn fiets rechtop. Een ander buigt zich over mij heen. Ik glimlach. ‘Het gaat’, zeg ik. ‘Ik ben eigenlijk alleen gevallen.’ Mijn heup bonkt, mijn knie brandt. Maar ik sta op, stap op en ga verder.
De bomen langs de Vecht zijn wit. De straat is wit. De auto’s zijn wit. Ik fiets. Voorzichtig fiets ik. Bang om te vallen, maar onbevreesd voor het gevallen zijn.
Als ik de deur opendoe is het plein wit. Alle stadsrumoer is gedempt, de oranje lichten reflecteren zachtjes in de smetteloze sneeuw. Een half uur moet ik fietsen. De zoutwagens zijn nog niet langs geweest. Bang ben ik. Bang om te vallen.
Een auto komt van rechts. Ik rem.
Drie mensen komen naar mij toe gerend. ‘Gaat het? Heb je je bezeerd?’ Iemand zet mijn fiets rechtop. Een ander buigt zich over mij heen. Ik glimlach. ‘Het gaat’, zeg ik. ‘Ik ben eigenlijk alleen gevallen.’ Mijn heup bonkt, mijn knie brandt. Maar ik sta op, stap op en ga verder.
De bomen langs de Vecht zijn wit. De straat is wit. De auto’s zijn wit. Ik fiets. Voorzichtig fiets ik. Bang om te vallen, maar onbevreesd voor het gevallen zijn.