Helemaal alleen ben ik in het museum. De parkeerplaats is leeg, de juffrouw achter de kassa kijkt verveeld naar de tv. Ze wijst me de route: ‘U kunt het beste hier beginnen, in de grote zaal’ en drukt me een plakkerige, geplastificeerde plattegrond in de hand.
Vooral het donkere, antieke meubilair trekt de aandacht. Pas als ik hoger kijk, tussen de zware linnenkasten, zie ik de schilderijen, waar ik eigenlijk voor kwam. Of eigenlijk: ik zie het eerste schilderij. Een jonge man kijkt mij licht verlangend en haast met waterige ogen aan. Zijn linkerhand ligt op zijn borst, op zijn plexus solaris. ‘Wie, ik?’ lijkt hij te vragen. Of beter: ‘Moi?’ In zijn rechterhand houdt hij zijn penseel, loodrecht. Het is een zelfportret.
Minutenlang staren wij elkaar aan. Bijna ga ik op een van de antieken mahoniehouten banken zitten, maar ik bedenk net op tijd dat dat waarschijnlijk niet mag.
Alleen ben ik in het museum. Niemand loopt achter of voor me langs, niemand fluistert, niemand ademt, niemand hikt of slikt of geeuwt. Alleen de ventilatoren brommen en de passaat waait zachtjes door het raam.
Mijn hand ligt op mijn borst, op mijn plexus solaris. Alleen zijn we, het zelfportret en ik. ‘Moi?’ zeg ik. En Edgar Fernhout knikt.
CuraƧao Museum, Edgar Fernhout, zelfportret (jaartal onbekend)