
‘Kom je eten?’ vroeg je. ‘Het is zo lang geleden.’ Als de druppels op de kiwibladeren vallen zeggen we: ‘Het regent.’ Als de zon schijnt zeggen we: ‘Ach ja, de zomer.’ Ik snij de prei, jij roert in een pan.
Er zijn veel woorden bedacht voor wat wij zijn. Wat we ook zeggen, het is niet waar. Dat het regent, dat de zon schijnt, dat is waar. En dat de lucht beweegt: de oren van de katten, de wolken, ons. Met jouw trui aan reis fiets ik 's nachts naar huis.