28 juni 2009

verder anders

Nog even zien we elkaar, allemaal bij oma. ‘Dag, daag!’ zeggen we dan. ‘Tot snel!’ en ‘Heb het goed!’ Weggaan vind ik altijd raar. Een vreemde leegte ligt voor je, één waar je ook jezelf niet helemaal ingetekend krijgt. Als de ruimte om mijn heen onbekend is, hoe zie ik er dan eigenlijk uit?
Met een licht onbestemd gevoel neem ik afscheid van mijn familie. We doen alsof het niets is. Gewoon, vakantie, maar zelfs zij zien er al anders uit, nu ik al in de leemte tussen twee werelden verkeer.

Ik wil op mijn vouwfiets stappen, op weg naar de trein, op weg naar een vliegtuig, op weg naar de onbekende wereld, waarin ik zelfs mijzelf niet ken.
Lekke band.
We rommelen nog wat met pompen. Het laatste stuk leg ik lopend af. De lucht dreigt.

In de trein, vlak voor Utrecht, spreekt een oudere dame mij aan.
‘Moet u ook naar Eindhoven?’ vraagt ze. Ik schud mijn hoofd. Ik ben nu bijna thuis, waar ik mijn belangrijkste spullen in een tas zal doen. ‘Oh’ zegt ze en kijkt om zich heen. De coupé is verder leeg.
‘Heeft u hulp nodig?’ vraag ik. Ze kijkt me aan en knikt. De treinen tussen Utrecht en Den Bosch rijden niet.
‘Ik weet niet hoe ik verder moet.’

Ze heeft een paarsgrijs permanent en een gitzwart hondje dat zenuwachtig om haar heen dartelt.
‘Ik help u wel, mevrouw’, zeg ik. Ik breng haar naar de bussen, help haar naar binnen en zet het hondje bij haar op schoot. Het beweegt druk in mijn armen en stinkt.
‘Ik weet niet wat ik zonder u zou moeten’ zegt zij. Ik glimlach en keer terug naar het station.

In de centrale hal klinkt een diepe ruis. De bui die al de hele dag op zich laat wachten is losgebarsten. Ik kijk omhoog naar het glazen dak, waar het water overheen stroomt. Even twijfel ik. Maar ach, waarschijnlijk is dit mijn laatste bui in lange tijd. Met mijn lekke fiets aan de hand loop ik door de Hollandse regen, langs de Utrechtse Singel, die donkergroen is en een natte warmte wasemt.

Straks als ik terugkom zal het regenen. Mijn band zal lek zijn en de treinen hebben vertraging. Maar iets zal er anders zijn. Ik overzie de leemte die nog voor mij ligt en van de schemering daarachter weet ik het zeker: niets zal anders zijn. En toch, als ik terugkom, is iets hier wezenlijk veranderd.