18 januari 2010

regen, geen slecht weer

'Zal ik komen?' vraag ik door de telefoon.
Je twijfelt. Je denkt aan de weg die ik moet fietsen. Door de stad, waar de mensen naar hun huizen terugkeren en de winkeliers hun deuren sluiten. De brug over die op een bidsprinkhaan lijkt. Langs het water, waar in bootjes de vrouwen achter hun ramen de mannen lonken. Het donkere fietspad, waar de los gewaaide takken het fietsen moeilijk maken. Het kleine paadje, waar de containers dicht opeengepakt staan te wachten op de vuilnisman.
Je kent mijn weerzin tegen het verplaatsen. Maar weet je eigenlijk dat ik altijd zing als ik fiets?

Je kijkt naar buiten – stel ik me voor – en zegt:
‘Alleen als het niet regent.’ Ik kijk naar buiten. De straat is nat, de bussen scheuren om de hoek van mijn huis. Op mijn computerscherm komen e-mails binnen die mensen mij stuurden, eerder op de dag. Ik kan ze beantwoorden. Afspraken kunnen worden gemaakt, opdrachten kunnen worden aangenomen.

‘Ik kom’, zeg ik. ‘Ik ben er zo.’
Terwijl ik op de fiets zit begint het te regenen. De koude druppels slaan steeds harder in mijn gezicht.

‘Draai je om’, zei iemand van de week tegen me. ‘Je hoeft niets anders te doen dan je om te draaien.’
Ik zing.