J. kijkt naar me. Hij is een reportage aan het maken.
‘Voel je je niet ontzettend Nederlands?’ Ik glimlach en knik.
‘Ja, ik voel me ontzettend Nederlands, al weet ik niet precies wat dat betekent.’ Hij lacht.
Nederlander zijn is hier beladen. Ik kan slechts een deel van die lading bevatten; waar de Nederlander voor stond en vooral voor staat. Het werkelijk begrijpen is nog iets anders. Vertegenwoordig ik jaren onderdrukking, of interpreteer ik dat alleen maar?
‘Zet ook een blauw petje op en scoor een vlaggetje,’ zegt J., dan zul je je beter voelen. Ik knik. Maar ik doe het niet. Ik kan geen symbolen dragen waarvan ik de betekenis maar half ken.
‘Ik zie je later nog,’ zegt J. ‘ik moet verder. Het volkslied komt straks.’
Wit ben ik. Met roodverbrande vlekken. De klassieke toerist. Als ik mezelf hoor praten, klink ik absurd netjes, bekakt haast. Als ik mijzelf voel staan, ben ik stijf, afstandelijk, behoudend. Ben ik dat, of is het een reactie? Voordat ik wegging zei ik: ‘Ik wil graag weten wat er overblijft als alle vanzelfsprekendheden wegvallen’. Nu twijfel ik. Is het wel fijn om dat te voelen? Ik ben onthand, onzeker, afwachtend.
Het is Dia di Bandera, de dag van de vlag. J. is Curaçaoënaar, maar woont Nederland. Voor zijn reportage schiet hij plaatjes van de vele kinderen in hun blauwgele Bandera t-shirts en filmt hij de talloze defilés die volgen op het zegenen en hijsen van de vlag. Ik ben een van de weinige toeristen in de overwegend zwarte massa. De meeste toeristen slapen nog, misschien, of kampen met dezelfde vraag als ik: hoor ik hier thuis?
Sinds ik hier ben vallen één voor één de zekerheden van mij af. De snelle woordgrapjes waarmee ik thuis interacteer, de houdingen, het weten wat gepast is of niet, het vertrouwen dat de mensen op straat dezelfde taal spreken, mij begrijpen en herkennen, mij kunnen plaatsen. Dat alles is altijd vanzelfsprekend. Hier blijft er weinig van over en trek ik mij wat terug. Niet op een hotelkamer, niet in een luxe resort, maar tussen deze mensen. Ik ben de toeschouwer. Wit ben ik. Met hier en daar roodverbrande vlekken. De klassieke toerist.
Moe van de hitte, de brandende zon en de harde drums ben ik de massa uitgelopen. In de schaduw, op de rand van een plantenbak kijk ik naar de korpsen die zich opstellen om over het plein te defileren. Scouts, legereenheden, politiekorpsen, drumbands, fanfares. De een na de andere groep stelt zich op en marcheert naar het plein waar de vlag hard wappert in de passaat. Als ik me omdraai zie ik een camera op mij gericht. J. heeft me weer gevonden. Hij filmt hoe ik, wit met roodverbrande vlekken, in de schaduw toekijk naar het haast militaristisch vertoon. Het moet een mooi plaatje zijn. De blanke toerist die toekijkt, maar geen idee heeft wat er speelt. De Hollander. Hij steekt zijn duim op. Ik glimlach.