23 september 2006

Hou me vast

Ze houden zich met hun handen bijeen. Een hand op een rug, lang en licht gebogen. Een hand op een hoofd op heuphoogte. De hand die ‘s morgens onder de keukentafel nog pesterig in het been van het jongste broertje kneep, klampt zich nu vast aan de vingers van de vader. De hand die later warme tranen van hete wangen weg zal strijken, grijpt nu nog om de gekromde schouder van de man. Vier mensen. Acht handen verbinden zich, als een web dat zich sluit voor het buiten. Vier hoofden op vier hoogtes. Vier vertrokken gezichten, vier harten vol verdriet. De kortste benen volgen naast de langste, twee stappen passen in één.
Om hen heen talloze andere benen, honderden hakken in een rij richting het gat in de grond. Het web heeft het niet gehouden: met een dreun drong de wereld zich er in. De handen nu als teken van het laatste zeker weten: wij zijn nog bij elkaar. In de dichte massa van voeten, benen, buiken en hoofden met een betraand gezicht, volgen zij samen de kist.

Handen raken handen, raken haren, raken hoofden aan. Ieder mens raakt iemand, iedere aanwezigheid raakt iets. Verbonden zijn wij, voor even zijn wij allemaal één.

Vóór in de menigte een andere entiteit, van drie nog, maar even krampachtig in elkaar. Drie hoofden, drie paar handen, drie lengtes lang. Op de gezichten eenzelfde blik, hetzelfde weten, zij het iets minder zeker. Wij zijn nog bij elkaar. Is het waar? Wie hen volgt vraagt het zich af, hoe het is, vooraan in de rij zoals zij, hoe met één minder verder te leven.
De zon schijnt, de vogels fluiten. Ergens op de wereld is iets veranderd. Wie nog compleet is grijpt zich nog steviger beet.