18 september 2006

Tussen de spaken

We glimlachten allebei nadat hij zijn laatste zin had uitgesproken. ‘Iedere keer steek ik een stok tussen mijn eigen spaken.’ Het is waar. Hij doet het, ik doe het. We weten het van elkaar. Waarom? We zijn bang. We weten niet eens precies waarvoor.
‘Het moet afgelopen zijn’, zei hij. Ik knikte. We willen het niet meer, onszelf boycotten, strijden tegen spoken die niet eens bestaan. We dronken nog een wijntje, nog eens glimlachten we naar elkaar. ‘Zullen we maar gaan?’

Ik houd van fietsen. Het liefst fiets ik hard door de stad. Een paar weken geleden knapte de kabel van mijn achterrem. Ik ben niet bang, dus fietste ik verder, zonder snelheid te minderen. Ik maakte zelfs extra vaart. Het is een teken. Remmen los en gaan.

Drie dagen geleden klonk achter mij een harde knal. Rondom mij keken mensen paniekerig om zich heen, maar ik was niet verbaasd. Ik had het haast verwacht. Het geeft niet. Incasseren en doorgaan. Ik laat mij niet tegenhouden door een simpele geklapte achterband.
Troostend gaf iemand mij een vorkuitzetter cadeau en ik verving de binnen- én de buitenband. Niet zeuren. Niet hangen. Opstappen en fietsen. Dat doen wat nodig is en gaan.

Op weg naar het station gisteren kwam er ineens een auto van opzij. Hij remde hard, ik remde hard, pang. Vlak voor de bumper stond ik stil, met trillende handen en een nog nazwiepende kabel voor mijn neus. Zonder remmen ging ik verder. Langzaam, voorzichtig, maar gaan. De trein had vertraging.

Ik ben naar huis gelopen. Ik heb op de bank gezeten.
‘Het moet afgelopen zijn’.

Vandaag kocht ik een nieuwe fiets. Een degelijke, met remmen. Ik heb ook om een stok gevraagd.