
In de grootste eenzaamheid kruip ik het dichtst tegen je aan. Niet om me te laten beschermen, maar om te voelen waar ik eindig en waar jij – de rest van de wereld – begint.
wat waar is doet niet ter zake
In de grootste eenzaamheid kruip ik het dichtst tegen je aan. Niet om me te laten beschermen, maar om te voelen waar ik eindig en waar jij – de rest van de wereld – begint.
Hij woont op een koude, donkere zolder. Ik weet precies waar het is, ik fiets er iedere dag langs. Het vervallen monument wordt gesloopt. Er zal, achter de voorgevel, nieuwbouw voor in de plaats komen. Hij woont er niet meer. Er zijn betere tijden voor hem aangebroken, zegt hij.
Er is geen verwarming, het is winter en de kou komt door de kieren van de oude ramen. Op de tafel staat een fles goedkope whisky. Diep in de nacht komt hij thuis, eet uit een vervallen pannetje wat hij uit een blik haalt en op een brandertje verwarmt. Het flakkerende vlammetje laat hij zo lang mogelijk branden. Soms neemt hij een vrouw mee, die diep in de nacht niet ziet waar ze terecht gekomen is, maar ’s morgens – als hij nog slaapt - schrikt en zachtjes wegsluipt. Hij werkt lang en veel, om zo min mogelijk in zijn huis te hoeven zijn. In de kroeg vertelt hij zijn verhaal. Anderen luisteren en vertellen hem hun eigen verhalen. Het is een mooie man. Donker en niet echt te benaderen.
‘Werkte jij niet bij de Albert Heijn?’
‘Stond jij niet bij de pan?’
(Zo was het. Ik verwarmde de voorgefabriceerde pakketten en verkocht ze voor veel geld voor vers.)
We weten het weer.
‘Dat colaatje krijg je van mij.’ Ik heb nog nooit een woord met hem gewisseld, maar herinner me hoe hij – bij de beveiliging – door de winkel schreide: respect voor wie gestolen had. Hij was afstandelijk maar amicaal. Hij was 24. Hij had autoriteit, ook over mij.
‘Werk je er nog steeds?’
We lachen allebei en schudden onze hoofden.
‘Wat doe jij?’ Ik weet nooit wat ik op die vraag moet zeggen.
‘Ik ben kunstenaar.’
‘Ik bak patat.’
‘Ik ben eruit gewerkt’ zegt hij. ‘Ze hebben het daar nooit begrepen.’ Ik denk aan hoe de manager destijds de junks benaderde. De Ahold-cursus ‘omgaan met klanten’ was te lezen in ieder deel van zijn gedrag. En ik bedenk hoe Mo – onbenaderbaar maar open – alles in de winkel in de gaten had.
‘Kom even mee’ zei hij dan. ‘Er is iets wat ik wil laten zien.’ In het hokje tegenover de pan, waar ik de prefab maaltijden bakte, liet hij de dief zien hoe hij gestolen had. Een pakje vlees, een brood, twee blikjes Euroshopper-bier. Vaak liet hij ze gaan, vertelt hij nu. Dat had ik nooit gezien.
'Dat moet je doen’, zeg ik.
'Dank je wel’ zeg ik. Hij knikt.
‘Misschien moet je..’ Ik maak mijn zin niet af. Hij wacht even en gaat dan verder met zijn patat.