
Ik loop om het gebouw heen. Aan de achterzijde steken wat houten planken uit het tussenstuk. Er is een raam gebroken. De koelinstallatie is zwaar verroest. Elektriciteitsdraden steken hier en daar uit het beton. De ijzeren trap naar de bovendeur mist een paar treden. Op het achterste parkeergedeelte staat een compleet afgetakelde (Nederlandse) bus, van waaronder een Iguana [3] vandaan schiet.
Deze kerk is verlaten, denk ik. Ik zie de lege banken, de lege parkeerplekken, de houten jaloezieën voor de ramen. Ik zie het enorme aluminium dak, dat haast de hemel weerspiegelt.
De weg naar Bullenbaai is lang. Hier en daar staat een huis en aan het einde, in de baai, ligt een oude Olieterminal. In het midden van de lange, kale weg, rijd je langs oude zoutpannen, waar zich - staande in het lage water - talloze witte reigers hebben verzameld. Verder is er niks. Een verlaten kerk, een uitgestorven kinderdorp.
Wat bezielt de mens? Vraag ik mij af. Ik start de auto en rijd in zijn vrij de heuvel af.
Wat bezielt de mens? Vraag ik mij af. Ik start de auto en rijd in zijn vrij de heuvel af.
[1] Welkom (Papiamentu)
[2] Huis van mijn vader (Spaans)
[3] Leguaan (Papiamentu)