
Nu zit ik op mijn nieuwe balkon. In de afgesloten binnentuin, waar ik niets anders hoor dan het rinkelen van bestek van nog onbekende buren en ergens zacht muziek, kijk ik naar de ekster, die in de hoogste conifeer haar nest aan het bouwen is. Ik zucht.
Binnen wacht een nog ongerepte ruimte mij op. De muren zijn wit. De vloer is leeg. De laatste geursporen van een vorige bewoner hangen landerig in de lentelucht die door de open ramen binnenzwiert.
Geen geluiden zijn er in de ruimte. Geen treinen, geen zware motoren. Langzaam vult de leegte zich met niets.