
Ik zet mijn been op de grond. Ik ben heel geduldig. God, wat ben ik geduldig. Mijn bel is kapot. Mijn remmen zijn slecht. Ik heb haast. Net als ik iets wil zeggen zie ik dat het gezicht van een van de twee vrouwen betraand is.
‘Ik kan niet verder’ zegt ze. De ander grijpt haar nog steviger beet.
‘Maar we zijn samen’, zegt ze. ‘Ik laat je niet alleen.’
Ze zien mij niet. Ik wacht tot er weer ruimte is, stap op en fiets langzaam en voorzichtig. Verder.