11 oktober 2011

mamadag

In de maanden waarin mijn buik groeide schold ik hem uit als hij het woord in de mond nam: papadag.
‘Papadag, papadag, hoe haal je het in je hoofd! Je bént straks papa - vader, dat is niet iets wat je één dag in de week doet. Dat is altijd en dat gaat nooit meer over!’
‘Wat moet ik dan zeggen?’ vroeg hij voorzichtig. ‘Oppasdag?’
‘Oppasdag!?’ Mijn wangen werden er warm van. ‘Kom je soms oppassen op je eigen kind? Om daarna weer weg te kunnen?’
Hij zweeg en staarde naar het aquarium.
‘Ik wil het niet alleen doen’, zei ik na een tijdje. We keken allebei naar de grijze garnaal die van boven naar beneden door het water bewoog. ‘Ik ben bang om het allemaal alleen te moeten doen.’

‘Ga nou maar’, zei hij net. ‘Je had al een half uur weg kunnen zijn. Ga gewoon, het gaat heus wel goed.’ Hij trekt de baby uit mijn armen en geeft me een duw.
‘Wil je bij papa?’ vraag ik nog aan de baby, die rustig doorslaapt in zijn armen. Ik hoor het woord - papa. Ik neem het werkelijk in de mond, schaamteloos, gemeend. Hij is papa geworden. En de dag is aangebroken. Ik moet gaan.

Verloren loop ik langs de winkels. Ergens in mijn achterhoofd hoor ik nog de geluidjes die tegenwoordig mijn dagen vullen: huiltjes, schreeuwen, zuchtjes, gekreun. Ik kijk op mijn horloge. Nog zeker twee uur moet ik wegblijven om mijzelf serieus te kunnen nemen. Twee kopjes koffie. Twee rondjes door de stad. Mijn telefoon houd ik in mijn hand.