Vanuit
mijn ooghoek keek ik al toe hoe zij haar appelbol en glas melk
verorberde. Dames op leeftijd die alleen op een terras zitten hebben een
bepaalde aantrekkingskracht op mij. En dan ook nog met een appelbol en
een glas melk. Ik vermeed oogcontact, geen zin in een praatje. Dat
mislukte. Nu probeer ik haar te verstaan, dwars door de diepe ruis heen
van glas dat uit de glasbak in de vrachtwagen wordt gestort. Ze zegt
iets over een doktersafspraak die niet doorging en dat ze nu vrijdag een
nieuwe afspraak heeft. De tweede glasbak is leeg, nog één te gaan. Maar
op vrijdag heeft ze haar 65 plus club en dan moet ze die afzeggen. En
op maandag komt de woningbouwvereniging om de intercom te maken en dat
is onhandig want ze verwacht iemand op donderdag en die kan ze er dan
niet inlaten. Of ze moet buiten gaan staan wachten. Maar de woningbouw
kan niet eerder. Ze hebben het daar vreselijk druk. Dat is moeilijk. Dat
is een probleem.
Het valt stil. Alle glasbakken zijn leeg. Ze kijkt me aan. Dan lacht ze. ‘Ik zie veel problemen’, zegt ze. ‘Ik hoor het’, zeg ik. ‘Dat moet ik eigenlijk niet doen’, gaat ze verder. ‘Maar dat is moeilijk. Dat is een probleem.’ Ze giechelt.
Ze vertelt me over meer problemen: buskaarten, familieleden met autistische kinderen, de daklozen bij de kerk. Ik luister en knik af en toe. Schoonzussen die je niet op kunnen halen, verhuisvergoedingen, eetpatronen. Ik ben moe. Mijn ogen branden in hun kassen. De aankomende kou, sleutels, ingegroeide nagels en de aanschaf van nieuwe schoenen. Er is zo veel om je zorgen over te maken. De frons op haar voorhoofd wordt steeds dieper, de halve appelbol koud.
De keuzes die ik moet maken zakken langzaam weg. ‘Hoe heet je?’ vraag ik. Ze heet Loes. De najaarszon glijdt over haar gezicht. Ze neemt de laatste slok melk uit haar glas. Weer is het stil. Er is niks meer te zeggen, de problemen op.‘Fijn dat ik even met je kon praten’, zegt ze. Ze staat op en verlaat het terras.
Het valt stil. Alle glasbakken zijn leeg. Ze kijkt me aan. Dan lacht ze. ‘Ik zie veel problemen’, zegt ze. ‘Ik hoor het’, zeg ik. ‘Dat moet ik eigenlijk niet doen’, gaat ze verder. ‘Maar dat is moeilijk. Dat is een probleem.’ Ze giechelt.
Ze vertelt me over meer problemen: buskaarten, familieleden met autistische kinderen, de daklozen bij de kerk. Ik luister en knik af en toe. Schoonzussen die je niet op kunnen halen, verhuisvergoedingen, eetpatronen. Ik ben moe. Mijn ogen branden in hun kassen. De aankomende kou, sleutels, ingegroeide nagels en de aanschaf van nieuwe schoenen. Er is zo veel om je zorgen over te maken. De frons op haar voorhoofd wordt steeds dieper, de halve appelbol koud.
De keuzes die ik moet maken zakken langzaam weg. ‘Hoe heet je?’ vraag ik. Ze heet Loes. De najaarszon glijdt over haar gezicht. Ze neemt de laatste slok melk uit haar glas. Weer is het stil. Er is niks meer te zeggen, de problemen op.‘Fijn dat ik even met je kon praten’, zegt ze. Ze staat op en verlaat het terras.