09 juli 2019

De club van niet OK


Het is afstudeerdag op de opleiding waar ik werk: vieren en uitzwaaien tegelijk. Ik zie mij zelf al wat afstand nemen, in de observeerstand, me voorbereidend op het naderend afscheid. De zon schijnt en op het plein zie ik R, net haar diploma gekregen, wat rondwarrelen tussen de verschillende groepjes op het plein: een oppervlakkig kletspraatje hier, een slokje wijn daar, maar ondertussen het onbestemde gevoel: wat doe ik hier eigenlijk? 

We maken oogcontact. Ze komt naar me toe. 
'Hoe doe je het?' vraag ik. Ze haalt haar schouders op. 
‘Een beetje’, zegt ze en ze buigt haar hoofd. Ik knik. Ik herinner me mijn eigen afstudeerdag, meer dan 20 jaar geleden: intens, met mooie speeches, veel liefde, bloemen, wijn en ook zon. Precies als vandaag. 

Het schoolplein werd steeds leger, de familie ging weg en met een restje afstudeergenoten stelden we het afscheid nog wat uit in het café, in een vreemde mengeling van aangeschoten weemoed en dronkemansblijdschap. En later, diep in de nacht, lag ik in bed, met mijn beste vriendin N, die de laatste trein naar huis ruimschoots miste. 
Doodstil is het. Ik staar naar het plafond, probeer zo stil mogelijk te ademen, me zo klein mogelijk te maken, zo min mogelijk ruimte in te nemen. Aan alles hoor ik dat N ook wakker is, even stijf als ik ligt te wachten tot het ooit weer ochtend wordt, de dag begint, het leven weer verder. Dan neem ik een risico en vraag het haar: 
‘Ken je dat; dat een dag fantastisch was, er alleen maar mooie dingen gebeurden en gezegd werden, dat alles de hele dag OK was en dat je dan toch, ook al weet je dat het onterecht is, alleen nog maar lelijke dingen tegen jezelf kunt zeggen, alleen maar kunt zien dat je ergens een opmerking onhandig geplaatst hebt, alleen maar kunt focussen op wat nét niet goed was en hoe vreselijk stom, lomp, mijn god, hoe kón je, straf, straf, straf?’ Ik hoor haar grijnzen, in het donker.  
‘Heb jij dat nu?’ vraagt ze. Ik knik.
‘Ik ook’, zegt ze. 
We lachen. En we huilen. Waarom toch altijd dat lelijke gevoel, die lelijke stem, wat je ook doet, hoe de dag ook verloopt? Waarom? De gedeelde smart maakt het leed iets zachter en we vallen langzaam in slaap, tot het ochtend wordt, de dag begint, het leven weer verder. Het is de eerste keer dat ik mij besef dat ik het ben die mijn zelfbeeld in stand houd, dat de stemmen die ik hoor over mijzelf, de oordelen, de eisen, van mij zelf zijn. Het is het eerste - nog wazige - uitzicht op een keuze.  

Ik fluister de herinnering in het oor van R. Ze knikt en glimlacht. Ze kent het. J. is ook lid van de club van niet OK. 
‘Ik had gewoon gehoopt dat het anders zou zijn’, zegt ze zachtjes. Die ken ik ook, de hoop op anders. En nog iets verder weg verstopt: de angst daarvoor: wat als het ineens allemaal anders zou zijn? Hoop en angst komen samen. Daar zit de sleutel. 

Franklin Ernst (1971) verzon ooit het OK-kwadrant: een schema van 4 houdingen ten opzichte van jezelf, de ander en de wereld om je heen; 4 vensters waardoorheen je kijkt. 
Je nam ze over van belangrijke ouderfiguren in je leven en/of ontwikkelde ze onder invloed van gebeurtenissen, die je duidde vanuit een nog niet logisch denkend kinderbrein. 

Meestal, wanneer er niets aan de hand is, zijn wij gewoon OK met onszelf (Ik +) en met de ander (Jij +). Maar zodra er iets moet, er stress ontstaat, druk, spanning, dan zet je een van de andere brillen op, en zie je de wereld door een filter dat je goed kent, dat je vertrouwt is, dat op een bepaalde manier veilig voelt:
  • Ik ben wel OK (IK + ), maar de ander niet (jij - ): die gedraagt zich belachelijk, heeft geen idee, hield een slechte speech voor je, omdat ze onvoldoende betrokken was, etc.
  • Jij bent wel OK, maar ík, ik verpest het altijd, ik moet altijd iets stoms zeggen, ik ben nooit goed genoeg. Ik ben niet eens in staat om… je herkent wellicht de bril waarmee zowel vriendin N als ik in bed lagen. 
  • Of: zowel ik als de ander, of eigenlijk de gehele wereld is niet OK. Het heeft ook helemaal geen zin. Dat hele afstudeerfeestje is één grote farce, plastic. Wat doe ik hier? Wat is dat hele diploma uberhaupt waard? (Ik -, jij -) 

Het lijkt een gegeven geworden: de bril waarmee je naar de wereld kijkt, het referentiekader dat je zicht bepaalt wanneer je onder druk staat. Maar het is geen gegeven. Het hoeft niet altijd zo te zijn. 
Door je bewust te zijn van bijvoorbeeld het kwadrant van Ernst kun je jezelf bevragen: wat heb ik nodig om OK te zijn, of om de ander OK te houden?
Want alleen in Ik +, jij + kun je goed functioneren. Daar kun je tevreden zijn over wat je hebt bereikt - je diploma halen, een gekke dag als een afstudeerdag doorkomen zonder schade op te lopen of te maken, en kun je ook mild kijken naar anderen; die speech die tegenviel. Je weet ook wel hoe druk zij ihet heeft en hoe spannend ze speechen eigenlijk vindt. Pas dan kun je op het plein zitten, de zon je huid voelen verwarmen en om je heen kijken, de dag nemen zoals hij is: een tikje feestelijk, een tikje weemoedig. Maar OK. 

Ik geef R, een knuffel. 
‘Een beetje is al best veel’, zeg ik. ‘En ik vind je fantastisch’. 
Ik hoop R, dat je ergens in de verte de keuze ziet gloren. De keuze om jezelf en de ander OK te vinden, wat er ook gebeurt. En zelfs trots te zijn op de stappen die je, dwars door alle filters heen, hebt gezet. Trots te zijn op dat je de hoop hebt durven laten winnen van de angst. 

juli 2019


Bron: Hay, Julie. We lossen het samen wel op, Transactionele analyse op de werkvloer.