
Voor ons springt een kind over een betonnen plantenbak, van de ene naar de andere kant. Net als zijn vader hem waarschuwt, glijdt hij uit. Hij lacht. Bij het opstaan blijft zijn voet hangen en valt hij nog een keer. Hij lacht nog harder. Zijn vader schudt zijn hoofd.
'Je ziet het al als ze nog jong zijn, he?' zegt de tante tegen haar man. Hij knikt. 'Zó jong nog en je ziet het al. Dat kan niks worden later. Je ziet het zo: dat wordt niks.' De man zwijgt. Ik kijk opzij. Zij glimlacht.
'Drinken we een borrel?' Hij staat op, zij staat op, moeizaam. Ze is al wat ouder. Langzaam gaan ze samen, op weg naar het café.
'Je ziet het al als ze nog jong zijn, he?' zegt de tante tegen haar man. Hij knikt. 'Zó jong nog en je ziet het al. Dat kan niks worden later. Je ziet het zo: dat wordt niks.' De man zwijgt. Ik kijk opzij. Zij glimlacht.
'Drinken we een borrel?' Hij staat op, zij staat op, moeizaam. Ze is al wat ouder. Langzaam gaan ze samen, op weg naar het café.